Samenvatting Biologie p2
Hoofdstuk 4 & 5
4-1 Voeding
Bij de keuze voor voedingsmiddelen zijn de smaak, versheid, voedingswaarde, de wijze
van de productie en waar het voedsel vandaan komt erg belangrijke factoren. Het eten van
seizoensgroenten is erg goed, omdat de boeren dan in de seizoenen dat de groente niet in
overdaad aanwezig is heel erg veel moeite te hoeven doen voor de productie van die
groente en het beter is voor het milieu ivm het transport.
4-2 Voedingsmiddelen en voedingsstoffen
Voedingsmiddelen bevatten voedingsstoffen; eiwitten, koolhydraten, vetten, water,
mineralen en vitaminen. Bouwstoffen worden gebruikt bij de vorming van cellen en
weefsels, voor de groei en ontwikkeling en vervanging van afgestorven cellen. Brandstoffen
zijn voedingsstoffen die energie kunnen leveren.
- Eiwitten (proteïnen): Bouwstof, opgebouwd uit aminozuurmoleculen. De
aminozuren die niet in voldoende hoeveelheid in het lichaam worden gevormd zijn de
essentiële aminozuren. Eiwitten komen voor in dierlijke producten en regelen bijna
alle processen in het lichaam, transport van stoffen. Bij dissimilatie ontstaat
ammoniak, omgezet in ureum in lever en uitgescheiden met urine.
- Koolhydraten: Bouwstof, brandstof en reservestof (in vet). Voorbeelden zijn
suikers, zetmeel en vezels. Voedingsvezels zijn stoffen die niet door enzymen uit
het verteringsstelsel worden verteerd. 1 gram koolhydraten = 17 KJ energie.
- Vetten (lipiden): Brandstof, bouwstof en reservestof. Onverzadigde vetzuur
heeft een dubbele binding. Verzadigde vetten zijn minder goed voor je, zorgt voor
het dichtslibben van de bloedvaten, zorgt voor meer afzetting van cholesterol.
Cholesterol komt voor in celmembranen en in het bloedplasma, aangemaakt door de
lever. Sommige onverzadigde vetten moet je binnenkrijgen met je voeding;
essentiële vetzuren. 1 gram vetten = 38 KJ energie.
- Water: Bouwstof, oplosmiddel van allerlei stoffen, transportmiddel. Water
bepaald samen met de opgeloste stoffen de osmotische waarde van de vloeistoffen
in het lichaam. Ons lichaam bestaat voor 60% uit water.
- Mineralen (zouten): Bouwstof en beschermende stof. De spoorelementen heb je
in kleine hoeveelheden nodig, fluor. Calcium= beenweefsel, Ijzer=bevat
hemoglobine, zorgt voor zuurstoftransport.
- Vitaminen: Bouwstof en beschermende stof. Als je gevarieerd eet heb je weinig
kans op tekorten en dat is gezonder. Vitaminen komen voor in kleine hoeveelheden
in voeding. Provitaminen zijn in voedsel aanwezig. Bij gebrek aan vitaminen
ontstaan gebreksziekten. Vitamine-B is een verzameling van verschillende
vitaminen; vitamine-B-complex.
4-3 Gezonde voeding
De basis van gezonde voeding is variatie. Ook belangrijk is dat je voeding op de goede
manier maakt en bewaart. Wanneer je te veel additieven, toegevoegde stoffen binnenkrijgt,
kan dat schadelijk zijn voor je gezondheid.
De hoeveelheid voedsel die je nodig hebt is afhankelijk van je energiebehoefte.
, - De basale stofwisseling, in rust, is afhankelijk van je geslacht, leeftijd,
milieutemperatuur en lichaamsgewicht
- Bij activiteit is dit afhankelijk van de lichamelijke inspanning
4-4 Voedsel conserveren
Door de omstandigheden voor micro organismen ongunstig te maken, zijn de
voedingsmiddelen langer houdbaar; conserveren.
- Lage temperatuur; invriezen
- Hoge temperatuur; pasteuriseren, steriliseren,UHT-sterilisatie
- Gasverpakken
- Additieven; toegevoegde stoffen
Bijvoorbeeld suiker, zout of zuur toevoegen is langer houdbaar. Kleurstof toevoegen is dat
het er aantrekkelijker uitziet. Smaakversterkers zijn toevoegingen de natuurlijke smaak van
voedsel versterken.
Emulgatoren maken het mogelijk om water en vet te mengen. Antioxidanten beschermen
een voedingsmiddel tegen aantasting door zuurstof, waardoor de smaak niet bederft. Het
ADI, aanvaardbare dagelijkse inname, is de hoeveelheid die je dagelijks binnen mag
krijgen van een aantal additieven zonder dat je gezondheid gevaar loopt.
Door voedsel onhygiënisch te bewaren of te bereiden, kunnen ziekmakende micro-
organismen in het voedsel terechtkomen en zich snel vermenigvuldigen, je kunt dan
voedselvergiftiging oplopen. Wanneer micro-organismen in de darm terechtkomen, kan de
darmwand ontstoken raken, je hebt dan een voedselinfectie.
4-5 Het verteringsstelsel van de mens
Door het samentrekken van de kringspieren en lengtespieren ontstaat de darmperistaltiek,
voeding wordt gemengd met voedingssappen; bevatten enzymen, dit proces wordt ook wel
mechanische vertering genoemd, enzymen kunnen goed op het voedsel inwerken. De
bewerking van voedsel door enzymen wordt chemische vertering genoemd.
De galzouten in gal verdelen grote vetdruppels in het voedsel in kleinere druppels;
emulgeren, vergroot het oppervlakte.
4-6 De chemische vertering
Speeksel bevat amylase dat een deel van het zetmeel in het voedsel afbreekt tot maltose.
Pepsinogeen wordt in de maag onder invloed van zoutzuur geactiveerd tot pepsine,
hierdoor worden eiwitmoleculen gesplitst. Amylase uit de alvleesklier zorgt voor verdere
afbraak van zetmeel tot maltose. Trypsine splitst moleculen van lange polypeptiden tot
kortere, peptidasen breken deze verteringsproducten verder af tot dipeptiden en tripeptiden.
Lipase splitst vetmoleculen tot elk een glycerolmolecuul.
4-7 Resorptie
De opname van stoffen uit de darmwand noem je resorptie (opzuigen), er is energie voor
nodig, er vindt intensieve dissimilatie plaats. Door de poortader stroomt er bloed naar de
lever.
Bij de resorptie van voedingsstoffen en verterings-producten vindt in de epitheelcellen van
de dunne darm een intensieve dissimilatie plaats. Hiervoor zijn veel mitochondriën nodig.
In de dikke darm leven veel darmbacteriën, zorgen voor de vertering van stoffen die niet
door enzymen uit het verteringsstelsel van de mens worden verteerd.