HR 17 december 1976 (Bunde/Erckens en Stijns)
Dit arrest is van groot belang voor de beoordeling van de geldigheid van een
overeenkomst die tot stand is gekomen, terwijl tussen twee partijen een misverstand
bestond voer de inhoud. De verklaring is eenstemmig, maar er is sprake van een
uiteenlopende wil. Aanbod en aanvaarding sluiten niet op elkaar aan.
De gemeente Bunde wil op de grond van Erckens een nieuwe woonwijk bouwen, de
gemeente koopt het bedrijf van Erckens op. In de koopovereenkomst wordt afgesproken
dat de gemeente de belastingschade op zich zal nemen. Hier treedt echter een
misverstand op, de gemeente meent dat de belastingschade betrekking heeft op het
bedrag dat Erckens extra aan belasting moet betalen aangezien hij zijn bedrijf eerder
heeft gestopt dan het geval was geweest indien hij het bedrijf had kunnen voortzetten
(een bedrag dat de inspecteur stelt op 215,50 gulden). Erckens meent evenwel dat de
belastingschade ook de inkomstenbelasting van 50.840 gulden omvat die hij moet
betalen over de bedrijfsschadevergoeding die hij van de gemeente heeft ontvangen. De
vraag hier is: moet de gemeente ook de inkomstenbelasting betalen?
Hoge Raad: Indien partijen een overeenkomst wensen te sluiten, waarin een voor
misverstand vatbare uitdrukking voorkomt, die zij ieder anders hebben opgevat, hangt
het antwoord op de vraag of al dan niet een overeenkomst tot stand is gekomen in
beginsel af, van wat partijen over en weer hebben verklaard. Uit elkaar verklaringen en
gedragingen moet worden afgeleid wat in de gegeven omstandigheden redelijkerwijze
mag worden toegekend.
De Hoge Raad geeft vier gezichtspunten aan de hand waarvan dit dient te worden
beantwoord:
- Welke betekenis lag het meeste voor de hand?;
- Was er sprake van een deskundige bijstand?;
- Is de vaststaande technische betekenis bekend bij de wederpartij?;
- Is het resultaat van interpretatie te rijmen met het oogmerk?
Er moet dus worden uitgezocht hoe de partijen elkaar over en weer hadden mogen
verstaan. Dit is hetzelfde als de gerechtvaardigd vertrouwen-toets van art. 3:35 BW. Het
was de bedoeling om aan de overdracht vast te houden, er werd dan ook niet
geprocedeerd over het wel of niet tot stand komen van de overeenkomst.
De transactie was geldig, uiteindelijk werd na 30 jaar procederen de belastingschade
vastgesteld op een bedrag van 4930,00 gulden. Het nieuwe aan de uitspraak is dat een
misverstand wordt opgelost door te kijken naar art. 3:#5 BW aan de hand van de
bovengenoemde criteria. In dit arrest zien we dus hoe een dergelijk misverstand in de
toekomst opgelost dient te worden.
HR 13 maart 1981 (Ermes & Langerwerf vs Haviltex)
Ermes heeft een machine voor het snijden van steekschuim voor bloemen verkocht aan
Haviltex, in het contract staat het volgende beding: “tot eind 1976 heeft de koper het
recht de machine terug te geven tegen betaling van 20.000 gulden‟.
Haviltex betaald 20.000 gulden en het laatste restant heeft hij afgesproken dat hij met
een bepaald percentage van de winst het restant zou betalen.
Op een zeker moment wil Haviltex de koop ongedaan maken, Haviltex wil zijn koopsom
terug en in ruil daarvoor geeft hij de machine terug aan Ermes.
De vraag is nu wat er precies onder „teruggeven‟ moet worden verstaan, dat is bepalend
voor de inhoud van de overeenkomst. Betekent „teruggeven‟ letterlijk het teruggeven van
de machine of betekent „teruggeven‟ meteen de ontbinding van de overeenkomst?
Volgens Ermes was de bedoeling dat teruggave alleen onder opgaaf van redenen kon en
dat de winstvergoeding dan ook verschuldigd zou blijven. Het is de vraag nu of de tekst
letterlijk moet worden gelezen of dat deze verdere uitleg behoeft.
,De Hoge Raad: „de verhouding tussen de verschillende partijen, en of het contract
leemtes bevat, kan niet alleen worden beantwoord op grond van een zuiver taalkundige
betekenis. De betekenis van contractbepalingen wordt bepaald door:
- de zin die partijen in de gegeven omstandigheden over en weer redelijkerwijs aan
deze bepalingen mocht toekennen;
- door hetgeen zij ten diens aanzien redelijkerwijs van elkaar mochten verwachten.
Daarbij kan mede van belang zijn tot welke maatschappelijke kringen de partijen
behoren en welke rechtskennis van zodanige partijen kan worden verwacht.
Hier komt dus het vertrouwensbeginsel weer terug.
Eerdere uitspraken voordat de zaak bij de Hoge Raad terecht kwam:
- de tekst van de overeenkomst, ook al is deze door niet-juristen opgesteld, is
duidelijk
- volgens de bijzondere bepaling, heeft Haviltex het recht zonder opgaaf van
redenen de overeenkomst ontbonden te verklaren met als gevolg dat Haviltex de
machine diende terug te geven en de verkopers hunnerzijds het reeds betaalde in
termijnen dienen te restitueren
Hof:
- de bewoordingen van de overeenkomst zijn duidelijk en een zuiver taalkundige
uitleg van de bijzondere bepaling laat geen leemte met betrekking tot het recht
tot beëindiging van de overeenkomst.
HR 21 december 1990. NJ 1991, 251 (van Geest/Nederlof)
Het gaat in deze zaak om de aankoop van een oude tweedehands auto die anderhalf jaar
oud is. Koopster van Geest heeft zich in deze procedure onder meer beroept op dwaling,
de auto is namelijk betrokken geweest bij een ernstige aanrijding waardoor delen van de
auto vervormd zijn, het draaggedeelte ernstige afwijkingen heeft en de onderdelen van
de stuurinrichting en wielophanging ontzet zijn geraakt. Deze gebreken zijn in
onvoldoende mate hersteld. Nederlof (de verkoper) was er ten tijde van de verkoopt van
op de hoogte dat de auto hersteld was na ernstige schade te hebben opgelopen, toch
heeft hij dit niet aan van Geest gemeld. Van Geest vordert ontbinding en vernietiging van
de koopovereenkomst omdat Nederlof zich schuldig heeft gemaakt aan wanprestatie en
omdat de auto verborgen gebreken had.
De rechtbank en het hof zijn beide van mening dat Nederlof een mededelingsplicht had
en had moeten vermelden aan van Geest dat de auto ernstige schade had opgelopen.
Echter rust bij van Geest ook een onderzoeksplicht, zij had, als zij zelf geen verstand had
van auto‟s, de auto moeten laten keuren door een deskundige, want bij aankoop van
tweedehands auto‟s moet men erop bedacht zijn dan deze auto eventuele mankementen
kan hebben. Het hof is van mening dat van Geest wel erg lichtvaardig gehandeld heeft
en door van een geheel onbekende een ongeveer anderhalf jaar oude auto te kopen,
zonder deze vooraf te laten keuren en zonder behoorlijke garantie te bedingen.
Daarentegen heeft zij een kwitantie geaccepteerd die vermelde dat de auto werd
verkocht „zoals gezien, bereden en akkoord bevonden‟. Een beroep op wanprestatie en
verborgen gebreken gaat niet op, noch is er sprake van verschoonbare dwaling.
Hoge Raad: wanneer een partij voor de totstandkoming van een overeenkomst aan de
wederpartij bepaalde inlichtingen had behoren te geven, ten einde te voorkomen dat de
wederpartij zich omtrent het betreffende punt een onjuiste voorstelling zou maken, dan
zal de goede trouw zich in het algemeen ertegen verzetten dat de eerstgenoemde partij
ter afwering van een beroep op dwaling aanvoert dat de wederpartij het ontstaan van de
dwaling aan zichzelf te wijten heeft. Of de koper van een tweedehands auto de auto had
moeten keuren alvorens tot aankoop over te gaan, hangt af van de omstandigheden van
het geval. Het enkele feit dat de koper ondeskundig is, brengt niet mee dat hij verplicht
is een dergelijk onderzoek te verrichten. Op een deskundige rust een zwaardere plicht te
onderzoeken of mede te delen dan op een ondeskundige. De regel strekt er juist toe om
, aan een onvoorzichtige koper bescherming te bieden tegen de nadelige gevolgen van
dwaling, veroorzaakt door het verzwijgen van relevante gegeven. Van Geest moet hier
dus beschermd worden.
De Hoge Raad vernietigd de uitspraak van het hof.
Als er een mededelingsplicht is, dan weegt die in het algemeen zwaarder dan een
onderzoeksplicht.
HR 27 april 2001 (Oerlemans/Driessen)
Driessen, een rozenkwekerij haalt een vat BioFer (meststof) voor zijn planten bij de
agrarische groothandel Oerlemans. Er is afgesproken dat Driessen hier een koopprijs
voor zal betalen koopovereenkomst. De inhoud van deze overeenkomst is dat
Oerlemans een deugdelijke meststof levert en dat Driessen daar de afgesproken
koopprijs voor betaalt. Oerlemans koopt de mest weer van een producent en levert dit af
bij Driessen. Dit vat bevat de stof Ethidimuron (onkruidbestrijdingsmiddel) wat erg slecht
is voor het milieu en ook de rozen van Driessen verdrogen (=schade). Heeft Oerlemans
nu zijn verplichting jegens Driessen voldaan door het leveren van de mest? Of moet er
schadevergoeding betaald worden art. 6:74 BW? Er moest immers sprake zijn van een
deugdelijke meststof. Dit is afhankelijk van de soort verbintenis die tussen de partijen
bestond.
Er zijn twee soorten verbintenissen te onderscheiden:
1. Resultaatsverbintenis: er wordt gekeken naar het resultaat, is het resultaat
bereikt dan is er aan de verplichting voldaan. In dit geval zou Oerlemans dus niet
aan zijn verplichting hebben voldaan, want het resultaat, een deugdelijke
meststof leveren waardoor Driessen goede kwaliteit rozen kon kweken, is niet
bereikt.
2. Inspanningsverbintenis: het is voldoende dat de verkoper zijn best heeft gedaan
om een goede meststof te vinden. In dit geval zou Oerlemans wel aan de
overeenkomst hebben voldaan, hij heeft zijn best gedaan om bij een producent
een goede meststof te vinden.
In casu gaat het hier om het resultaat waar Oerlemans voor in moet staan, er is dus
sprake van een resultaatsverbintenis. Het verschil in gevolg is dat als je tekort schiet bij
een inspanningsverbintenis, er geen mogelijkheid is tot beroep op overmacht. Het gaat
hier immers om dat iemand zijn best moet doen, beter dan dat kon het niet.
Bij een resultaatsverbintenis is die mogelijkheid er wel, de vraag of de tekortkoming aan
de verkoper moet worden toegerekend, moet hier worden beantwoord aan de hand van e
in het verkeer geldende opvattingen (art. 6:75). Een tekortkoming kan, naast door
schuld of krachtens de wet of rechtshandeling, ook middels de verkeersopvatting voor de
rekening van de debiteur komen.
Hoge Raad: „Door de verontreiniging met de stof Ethidimuron heeft Oerlemans niet aan
de overeenkomst beantwoord. Er is een ondeugdelijk middel geleverd, dat niet voldeed
aan de gerechtvaardigde verwachtingen van Driessen. Een rozenkweker mag verwachten
dat de mest rozen laat groeien. En zoals we in art. 7:17 BW konden lezen: als een zaak
niet de eigenschappen bezit die de koper op grond van de overeenkomst mocht
verwachten, mede gelet op de aard van de zaak en de mededelingen die de verkoper
over de zaak heeft gedaan, beantwoord de zaak niet aan de overeenkomst. De
overeenkomst is hier dus niet nagekomen.
Lindenbaum/Cohen Arrest (bedrijfsspionage)
Lindenbaum en Cohen hadden beiden een drukkerij in Amsterdam, Cohen had een
werknemer van Lindenbaum omgekocht zodat deze informatie kon geven over offertes
etc. Toen Lindenbaum hier achter kwam eiste hij schadevergoeding op grond van de
onrechtmatige daad.