Centraal examen Geschiedenis
Tijdvak 1: De tijd van jagers en boeren (… - 3000 voor Chr.)
Potten: horen bij boeren.
Grotschilderingen: horen bij jagers en verzamelaars.
De levenswijze van jagers en verzamelaars.
De jagers en verzamelaars leefde in kleine groepen, omdat er anders niet genoeg voedsel
was voor iedereen. Om die reden trokken ze ook rond, het waren nomaden. Ze hadden
weinig bezit. Er was een taakverdeling tussen mannen en vrouwen. Mannen moesten
jagen en vissen. Vrouwen zorgde voor de kinderen en zochten vruchten. Hoe mensen
beslissingen maakten, is niet duidelijk. De sociale verschillen waren in ieder geval niet
groot. Kennis over de jagers en verzamelaars moeten we uit ongeschreven bronnen halen.
Het is de prehistorie (voorgeschiedenis). De homo sapiens maakte in vergelijking met zijn
voorgangers meer gespecialiseerde gereedschappen en wapens en gebruikte daarvoor
ene grotere variëteit aan materialen. Rond 3000 v. Chr. ontstond het schrift.
Het ontstaan van de landbouw en landbouwsamenlevingen.
Toen de laatste ijstijd op zijn einde liep, begon het meer te regenen en er ontstond een
vruchtbaar gebied. Op sommige plaatsen leverde de natuur zelfs zoveel voedsel op, dat
mensen zich er voor lange tijd gingen vestigen. In het Midden-Oosten ontstonden tussen
9000 en 6000 v. Chr. Landbouwsamenlevingen. In deze vruchtbare halve maan ontdekten
mensen dat je zaden kon planten en de gevormde producten later kon oogsten.
Oorzaken van de agrarische revolutie/landbouwrevolutie zijn: klimaatveranderingen, de
temperaturen gingen omhoog waardoor de grond vruchtbaar werd. Het wild raakte op,
men moest een manier vinden om ervoor te zorgen dat ze toch nog vlees konden eten
(dieren fokken). Landbouw bestond uit akkerbouw en veeteelt.
Door de landbouw ontstond een landbouwsamenleving. Mensen gingen op een vaste plek
wonen (sedentaire levenswijze), aantal mensen in een groep nam toe en boeren konden
bezit hebben (potten)
Het aantal mensen nam niet alleen toe doordat de voedselvoorziening beter was, maar
ook omdat het geboortecijfer steeg. Vrouwen konden in een landbouwsamenleving immers
sneller kinderen achter elkaar krijgen. In gemeenschappen van rondtrekkende jagers-
verzamelaars kon een vrouw maar één kind tegelijk dragen.
Het neolithicum, wat nieuwe steentijd betekent, heeft zijn naam te danken aan het gebruik
van nieuwe, gepolijste stenen gereedschappen. Een volgende stap was het gebruik van
metaal, eerst brons (bronstijd) en daarna ijzer (ijzertijd).
Door de agrarische revolutie ging men ook steeds meer de natuur naar zijn hand zetten.
De omgeving veranderde dus.
Sommige historici wijzen erop dat de agrarische revolutie niet in alle opzichten een
verbetering was: mensen leefden minder gezond door het beperkt aantal gewassen, het
eenzijdige eten en er was direct gevaar voor een hongersnood. Daarnaast waren er meer
infectieziekten, omdat de bevolking toenam en dichter op elkaar leefde. Ook het vee
bracht ziektes mee. Er kwam ook sociale ongelijkheid (hiërarchie). Sommige boeren waren
immers succesvoller dan anderen.
Het ontstaan van de eerste stedelijke gemeenschappen.
Er was eerst een landbouwsamenleving. Iedereen was boer, hierdoor ontstonden er
landbouwoverschotten. Dit had gevolgen:
- De bevolking kon groeien en zo ontstonden steden.
1
, - Men kon zich gaan specialiseren en andere ambachten gaan uitvoeren. De handel
ontstond (en dus ook het beroep van koopman). Er ontstonden stedelijke
gemeenschappen. De arbeidsdeling zorgde voor een hiërarchie: er kwamen
verschillende sociale lagen, die van elkaar verschilden in rijkdom en macht. De
boeren stonden onderaan deze ladder.
De samenleving werd steeds complexer, waardoor er bestuurders nodig waren. Na
verloop van tijd werden machtige leiders tot keizers gekroond en hun positie werd erfelijk.
Bestuur werd mogelijk door de uitvinding van het schrift. Eerst werd er van alles op klei
geregistreerd en het schrift bestond slechts uit tekeningetjes. Later ontstonden klanken.
De taal kun toen opgeschreven werden zoals deze werd gesproken. Geleidelijk werden
tekeningetjes vervangen door abstracte tekens die veel op spijkers leken (spijkerschrift). In
Egypte werd ook een schrift uitgevonden, hiërogliefen.
Door de uitvinding van het schrift konden mensen hun kennis en gevoelens veel
gemakkelijker overdragen op nieuwe generaties dan via mondelinge overerving. Het schift
is daarmee een essentieel onderdeel van de menselijke cultuur geworden.
Het ontstaan van steden in Egypte:
Een staat is een afgebakend gebied met een centraal bestuur. Een staat heeft ook een
rechtssysteem dat voor het hele gebied geldt. De overheid heeft in een staat
geweldsmonopolie. In Egypte had de farao de hoogste rechterlijke macht, want hij wist als
god wat juist was. Hij was ook verantwoordelijk voor de interne veiligheid. Voor het bestuur
had een farao ambtenaren nodig, hij beloonde hen dan ook goed. Farao’s lieten zichzelf
als god vereren. De Egyptische godsdienst was polytheïstisch, dus er werden meerdere
goden tegelijkertijd vereerd. Iedere god had zijn eigen functie. Egyptenaren geloofden in
het leven na de dood. De overtuiging dat de farao verantwoordelijk was voor de algehele
orde in het land, verklaart misschien zijn oppermachtige positie. De landbouw as de
belangrijkste economische sector. Dit land was eigendom van de farao, dus boeren
moesten een groot deel van hun oogst afstaan. Op handelsgebied was er weinig ruimte
voor eigen initiatief. Een beroepsgroep van handelaren ontstond dus niet en daarom
ontwikkelde zich ook geen handelssteden. De steden in Egypte ontstonden rondom
administratieve centra of belangrijke tempelcomplexen.
Tijdvak 2: De tijd van de Grieken en Romeinen (3000 voor Chr. – 500 na Chr.)
Tempel van de Grieken en
Romeinse letters
De ontwikkeling van het wetenschappelijk denken en het denken over de politiek in
de Griekse stadstaten.
Er waren mensen die gebruik gingen maken van hun verstand en niet meer geloofde in het
godengeloof, zij worden filosofen genoemd (Plato, Socrates, Aristoteles). Mensen moesten
rationeel gaan denken. Er ontstonden verschillende wetenschappelijke stromingen, denk
aan wiskunde of natuurkunde. Filosofen onderzochten allerlei aspecten van het bestaan.
Hun inzichten waren moeilijk aantoonbaar. Soms wordt de filosofie beschouwd als het
begin van de wetenschap, maar dat is niet helemaal terecht. Filosofen bouwden immers
voort op kennis die eerder was ontwikkeld in bijv. Egypte.
Griekenland bestond uit verschillende stadstaten. Athene was een stadstaat/polis. Een
polis bestond uit een stedelijke kern en het omringende platteland. Athene had veel
inwoners en een democratisch bestuur, dat was bijzonder. Als grootste polis kreeg Athene
het beheer over de vloot. In de loop der tijd ontwikkelde zich een Atheens imperium.
2
, Athene wilde zijn leidende positie niet verliezen, dus bleef andere steden tot
samenwerking dwingen. Athene veroverde zo een sterke positie ten opzicht van Sparta en
het leverde Athene veel belastinggelden en handel op. Athene bemoeide zich nauwelijks
met de interne politiek, het ging er namelijk van uit dat de burgers van een stad het recht
hadden hun eigen stad te besturen (=democratie). In Athene was geen parlement: alle
inwoners die het Atheense burgerrecht bezaten, mochten rechtstreeks meebeslissen → =
directe democratie. Een voorwaarde is dan wel dat er niet teveel burgers zijn. Democratie
was daarom het burgerrecht voor volwassenen, vrije mannen die van Atheense burgers
afstamden. Onderlinge gelijkheid was heel belangrijk in Athene.
Monarchie Staat met 1 koning aan het hoofd (erfrecht)
Tirannie Bestuur van een tiran (macht met geweld)
Aristocratie Staat geleid door een groep aanzienlijken
Oligarchie Staat geleid door een kleine groep
Democratie Bestuur waarbij het volk beslist
Ostracisme: het wegstemmen van politici.
Hellenisme: de Griekse beschaving na de veroveringen van het (midden-)Oosten door
Alexander de Grote.
Het Romeinse imperium en de verspreiding van de Grieks-Romeinse cultuur.
Nadat Caesar werd vermoord door het senaat ontstond er een burgeroorlog. Die werd
gewonnen door Augustus.
Er is nooit een vooropgezet plan geweest om een groot rijk te stichten. Zo’n Romeins Rijk
ontstond door een aaneenschakeling van gebeurtenissen. De behoefte aan veiligheid en
de wens van macht en roem stimuleerden steeds nieuwe generaties Romeinen om
gebieden te veroveren. Dat kostte geld en soldaten, maar door de veroveringen namen
ook de inkomsten toe. Romeinen gingen ook overal belasting innen, er kwam steeds
nieuwe landbouwgrond beschikbaar en veroveringsoorlogen zorgen voor krijgsgevangen
die moesten werken als slaven.
Bij de uitbreiding van het Romeinse Rijk maakten de Romeinen gebruik van twee
middelen:
- Diplomatie: bestond vooral uit het sluiten van bondgenootschappen met de lokale
heersers. Rome beloofde daarbij bescherming in ruil voor gehoorzaamheid en
levering van soldaten. Trouwe bondgenoten werden beloond. Faalde de
diplomatie, dan gebruikte de Romeinen geweld.
- Het leger: bestond eerst uit gewone boeren, maar ontwikkelde zich later tot een
bijna onverslaanbaar beroepsleger.
Het Romeinse Rijk kon dus zo groot worden, omdat ze een groot en sterk gedisciplineerd
leger hadden dat zich goed kon verplaatsen door de verharde wegen. Daarnaast lieten ze
de mensen van de veroverde gebieden in hun waarde, ze mochten hun eigen levenswijze
houden en meeprofiteren van het succes van de Romeinen. Soms kregen de mensen
Romeinse burgerrechten. Veroverde volkeren zouden zich dan immers minder snel
verzetten.
Het Romeinse Rijk was voor zijn tijd uniek. Het gebied werd namelijk niet geleid door een
vorst, maar door magistraten. Dat zijn mensen die tijdelijk een hoog ambt vervulden.
Magistraten werden aangewezen door de burgers. Rome werd daarom een republiek
genoemd. Het senaat stond centraal, dat was de permanente vergadering van mensen die
afkomstig waren uit de rijkste en machtigste families. Alleen de elite had toegang tot het
senaat. Daardoor was de Romeinse politiek minder democratisch dan de Atheense. Een
3