Grammatica zinsdelen en Formuleren
Nederlands
Grammatica zinsdelen Hoofdstuk 1
Samengestelde zinnen
enkelvoudige zin = een zin met één persoonsvorm
samengestelde zin = een zin met meer dan één persoonsvorm
hoofdzin = ow en pv staan naast elkaar; er kunnen (op uitzonderingen na) geen
andere zinsdelen tussen staan & de pv staat in de hz op de 1e of 2e
plaats
bijzin = tussen het ow en pv kunnen wél andere zinsdelen staan (hoeft niet) de
pv staat vaak achter in de bz
nevenschikking = de samengestelde zin bestaat uit (minstens) 2 hoofdzinnen:
1. {hoofdzin} + {hoofdzin}
2. {hoofdzin + (bijzin) + (bijzin)} ← de bz zijn nevenschikkend verbonden
onderschikking = de samengestelde zin bestaat uit een hz en een bz:
1. {hoofdzin + (bijzin)}
2. {(bijzin) + hoofdzin}
zinsdeelzinnen = Bijzinnen zijn een zinsdeel in de hz. Zinsdeelzinnen zijn altijd bijzinnen.
→ ow-zin: je kan het vervangen door ‘iets’ of ‘iemand’
‘Wie jarig is, krijgt cadeaus.’
bz = ‘Wie jarig is’ → vervang door ‘iemand’ → ‘Iemand krijgt cadeaus.’
ow = iemand → ‘Wie jarig is, krijgt cadeaus.’ = ow-zin
→ nw. deel-zin: je kan het vervangen door een bn dat achter de pv staat (vb = mooi)
‘Mijn rapport is niet geworden wat ik had verwacht’.
bz = ‘wat ik had verwacht’ → vervang door het bn ‘mooi’ → ‘Mijn rapport is niet mooi geworden.’
ng = [mooi] geworden → ‘Mijn rapport is niet geworden wat ik had verwacht’. = nw. deel-zin
→ lv-zin: je kan het vervangen door ‘iets’ of ‘iemand’
‘Arie zegt, dat hij nog nooit zo'n groot schip gezien heeft.’
bz = ‘dat hij nog nooit zo'n groot schip gezien heeft.’ → vervang door ‘iets’ → ‘Arie zegt iets.’
lv = iets ‘Arie zegt, dat hij nog nooit zo'n groot schip gezien heeft.’ = lv-zin
→ mv-zin: je kan het vervangen door ‘jou’, ‘mij’, ‘hem’, ‘haar’
‘Sophie geeft cadeaus aan haar moeder die haar altijd helpt.’
bz = ‘aan haar moeder die haar altijd helpt’ → vervang door ‘haar’ → ‘Sophie geeft cadeaus aan haar.’
mv = aan haar → ‘Sophie geeft cadeaus aan haar moeder die haar altijd helpt.’ = mv-zin
→ vv-zin: heeft een werkwoord met een vast voorzetsel (vb: rekenen op)
‘Wij rekenen erop, dat je er bent.’
bz = ‘dat je er bent’ vv = rekenen op → ‘Wij rekenen erop, dat je er bent.’ = vv-zin
→ bwb-zin: je kan het vervangen door ‘dan’, ‘toen’ of ‘daarom’
‘Omdat het prachtig weer was, besloten we buiten te blijven.’
, bz = ‘Omdat het prachtig weer was’ → vervang door ‘toen’ → ‘Toen het prachtig weer was, besloten we
buiten te blijven.’ bwb = toen het prachtig weer was → ‘Omdat het prachtig weer was, besloten we buiten
te blijven.’ = bwb-zin
Grammatica zinsdelen Hoofdstuk 2
Lijdende en bedrijvende vorm
bedrijvende vorm = de zin staat in de actieve vorm
‘De lerares kijkt de toetsen na.’
lijdende vorm = de zin staat in de passieve vorm, met een vorm van ‘worden’ of ‘zijn’
‘De toetsen worden door de lerares nagekeken.’
Bij het maken van de lijdende vorm veranderen 3 dingen:
● Het lv wordt het onderwerp
● Het onderwerp wordt een door-bepaling
● Bij het werkwoordelijk gezegde wordt het hulpww ‘worden’ of zijn gebruikt
Formuleren Hoofdstuk 2
Het gebruik van de lijdende vorm
In het algemeen is het beter om actieve zinnen te gebruiken (bedrijvende vorm), omdat de lezer
meteen ziet wie de handeling uitvoert. In 3 gevallen kun je wel de lijdende vorm gebruiken:
● Als het onbekend, onbelangrijk of overduidelijk is wie de handeling uitvoert
● Als je de handeling of het object van de handeling centraal wilt stellen i.p.v. de handelende
persoon
● Als je daarmee onduidelijkheid kunt vermijden
Incongruentie
congruentie = als het getal (ev of mv) van het ow en pv gelijk is
incongruentie = als het getal (ev of mv) van het ow en pv ongelijk is; dit is fout
Incongruentie kan op 3 manieren ontstaan:
● (De kern van) het ow lijkt meervoudig, maar is enkelvoudig
● De pv en het ow staan ver uit elkaar en daartussen staan andere zinsdelen met een ander getal
dan het ow
● Een mv wordt ten onrechte voor het ow aangezien
Formuleren Hoofdstuk 3
Verwijswoorden
Verwijswoorden wijzen terug naar een woord dat eerder genoemd is.
Naar zelfstandige nw verwijs je met: en:
ev: mannelijk hij, hem, zijn deze, die
ev: vrouwelijk zij, ze, haar deze, die
ev: onzijdig het, zijn dit, dat
meervoud zij, ze, hen, hun deze, die