Samenvatting GZC2
GZC2 Week 1: Tumoren van de borst
Toets 50% open en 50% meerkeuze
Inleidend college
- Tumor-groeistoornissen
o Tumor = zwelling
o Normale groei: lengtegroei & turnover van huid-, darm- en beenmergcellen.
o Groeistoornissen:
▪ Gecontroleerd: aangepaste groei (adaptatie) = adaptatie van cellen door omgevingsveranderingen vd cel
• Veranderingen in: grootte, aantal, fenotype, metabole activiteit en functie.
• Kwantitatief:
o Hypertrofie = individuele cellen worden groter (toename van weefsel)
▪ Fysiologisch: spieren trainen & zwanger (vergroten uterus)
▪ Pathologisch: hart moet harder werken (klepafwijking, hypertensie).
o Hyperplasie= toename vh aantal cellen
▪ Fysiologisch: mammae groeien in puberteit en bij zwangerschap & bloeding in beenmerg (meer bloed
aanmaken)
▪ Pathologisch: BPH= benigne prostaat hyperplasie & endometriumhyperplasie
• Combinatie hyperplasie & hypertrofie
o Atrofie = afname vh aantal cellen
▪ Fysiologisch: baarmoeder wordt kleiner als kind geboren is & embryonaal (ductus thyroglastus)
▪ Pathologisch: inactiviteit & bloedtoevoer stopt & zenuw doorgesneden
• Kwalitatief:
o Metaplasie = verandering vh ene celtype (epitheliaal en mesenchymaal) naar het andere celtype, door bijv door
chronische irritatie, op een plaats waar die normaal niet voorkomt.
▪ Het kan alleen bij uitgerijpte (gediffferentieerde) cellen
• Waar: bronchus & baarmoederhals & overgang slokdarm naar maag (reflux: andersom als plaatje)
• Voordeel:
, o Reversibele, meerlagig plaveiselepitheel ↔ cilinderepitheel
o Verandering in celtype dat beter bestand is tegen de “stress-situatie”
• Nadeel: verlies van functie vh originele celtype en verhoogde kans op dysplasie en/of maligniteit
o Dysplasie = ongeorganiseerde groei = ongeorganiseerde (abnormale) rijping, waardoor het weefsel ordeloos wordt.
▪ Kenmerken:
• Verstoring architectuur (ordeloos)
• Afwijkend cel- en kernmorfologie (atypie)
• Verstoorde rijping
• Mitosen in gehele epitheel
▪ Gradering
• Geringe dysplasie
• Matige dysplasie
• Ernstige dysplasie = carcinoma in situ (CIS)
o Door BSM→ invasieve groei: maligne carcinoom.
▪ Ontstaat vaak in metaplastisch epitheel→ vaak voorstadium van een maligniteit, maar het is reversibel, dus
geeft niet altijd een progressie naar kanker.
▪ Ongecontroleerd: autonome groei→ tumorgroei
• Neoplasma/ neoplasie = nieuwvorming (abnormale weefselmassa), waarvan de groei ongecontroleerd is en uitstijgt boven
die van normaal weefsel, ook na stoppen vd stimulus die de verandering veroorzaakt.
o Tumor wordt vaak als synoniem gebruikt voor neoplasma, maar niet elke neoplasie vormt een tumor (leukemie),
dus de term is dan onjuist.
▪ Oncos = tumor, oncologie = leer vd neoplasma’s.
• Tumoren:
Kenmerken: Benigne tumoren Maligne tumoren= kanker
Groei Expansief Infiltratief = invasief= groei door BSM
Metastasering Nooit Ja
Groeisnelheid Laag Hoog
Begrenzing & kapsel Scherp begrensd & kapsel Onscherp begrensd & geen kapsel
Necrose Zelden Vaak
Cel/kernatypie Gering Sterk
Mitotische activiteit Gering Hoog
Differentiatiegraad Goed Goed, matig of slecht
, • Metastasering = van primaire organen naar andere organen of lymfeklieren (alle kanker kunnen dat).
o Niet af te lezen aan histologie.
o Ten tijde van diagnose solide tumor in 30% al metastasen.
o Wegen: direct via doorgroei, lymfogeen, hematogeen, direct via lichaamsholten/oppervlakten (plaatje!)
▪ Holten: subarachnoïdale ruimte, pleura, pericardium en peritoneum
o Prognose: soort tumor (uit welke soort cellen de tumor is ontstaan) & leeftijd vd patiënt.
- Differentiatie: in hoeverre lijkt de tumor nog morfologisch en functioneel op het originele weefsel.
o Benigne: goed gedifferentieerd (laaggradig)
o Maligne: goed (prognose beter), matig of slecht gedifferentieerd (hooggradig)
o Anaplastisch = ongedifferentieerd
o Criteria differentiatie
▪ Polymorf/pleomorfie/anisomorfie= variatie in vorm en grootte van cellen en/of kernen
▪ Hyperchromasie/grofkorrelig chromatine= donkere kernen door DNA
▪ Verstoring kern-cytoplasma ratio (grotere kern)
▪ Grote nucleoli
▪ Toename aantal atypische mitosen
▪ Tumorreuscellen
▪ Verstoring orietatie cellen (polariteits verlies)
▪ Necrose
- Nomenclatuur
o Epitheliaal:
▪ Vernoemd naar cel van origine met het macroscopisch en microscopisch patroon: parenchym (=functionele cellen van bepaald
orgaan)
▪ Eromheen: stroma (=vet, vaten en bindweefsel→ palpabel/zichtbaar): desmoplastisch als tumoren het stroma maken.
▪ Benigne:
• Adenoom; buisdifferentiatie/ buisvormend
• Papilloom: vingervormige uitstulpingen (ontstaan uit meerlagig plaveiselcelepitheel)
• Cysteadenoom: holtevormig & buisvorming
• Papillair cystadenoom: vingervormige uitstulpingen, in een holte
• Poliep: tumor met of zonder steel, uitstekend boven het slijmvlies (“bloemkool”)
o Adenomateuze poliep: met buisvorming
▪ Maligne: ‘Groeiwijze’/epitheeltype + carcinoom
, • Adenocarcinoom: vormt buizen (glandulair)
• Plaveiselcelcarcinoom: vormt velden +/- verhoorning
• Basaalcelcarcinoom: vormt velden
• Overgangsepitheelcarcinoom: vormt velden
o Mesenchymaal: spier, vet, bindweefsel, vaten, bot, kraakbeen
▪ Benigne: cel van origine + achtervoegsel-oom/-oma
• V.B. Leiomyoom= benigne uit glad spierweefsel. Rhabdomyoom= benigne uit dwarsgestreept spierweefsel.
• Uitzonderingen die maligne zijn: lymfoom (lymfeklier), mesothelioom (pleura), melanoom (huid), seminoom (kiemceltumor
vd testes), neuroblastoom (Wilms tumor), teratoom (met stukjes weefsel, bijv stukjes bot, haar of tanden)
▪ Maligne: cel van origine + achtervoegsel-sarcoom
- Moleculaire basis van kanker:
o Ontstaan tumor: ontregeling normale celcyclus→ klonale expansie van voorlopercel, waarvan DNA is aangedaan (meerdere mutaties
nodig).
▪ Fysische carcinogenen: zon. Chemische: asbest. Biologische: HPV. Overig: leeftijd, voeding, immuunsysteem en Ras
o Genetica:
▪ Oncogenen (fysiologische groei → mutatie → tumorgroei): ALK (longen), BRAF (huid), CDK4 (hersenen)
▪ Tumorsupprssor genen (fysiologische groei remmen → mutatie → tumorgroei): E-cadherine (mamma), BRCA1/BRCA2 (mamma),
VHL (nieren), APC (colon)