Medische kennis
Hoorcollege 1
In de opleiding SPH ligt de nadruk op psychische sociale aspecten en je moet rekening
houden met lichamelijke aspecten:
psychische aspecten: gedachten, gevoelens, gedrag en willen
Sociale aspecten (omgeving): gezin, school werk, religie, cultuur, communicatie,
relatie
Lichamelijke aspecten: ziekte, leeftijd, handicap, geneesmiddel, behandeling
14.1 Begrippen kader
3 aspecten van ziekte
1. Ilness ziektegevoel
2. Sickness hoe men met de klachten om gaat
3. Disease Meetbare stoornis in bouw en/of functie van de organen ( diagnose )
Hoeven niet samen te gaan, maar een objectieve diagnose is nodig bij toekenning van
sociale voorzieningen
belasting/ belastbaarheidsmodel gaat uit van evenwicht tussen draaglast &
draagkracht; ziekte ontstaat als de last te zwaar wordt of de kracht van het individu afneemt
homeostase ziet ziekte als verstoring in de verhouding tussen de humoren
(lichaamssappen); bloed, slijm, gele gal en zwarte gal
sanguinisch temperament (impuls & rusteloos) wordt veroorzaakt door te veel bloed
melancholie (zwartgalligheid) wordt veroorzaakt door te veel zwarte gal
flemagisch (traag) temperament wordt veroorzaakt door te veel slijm
cholerisch (opvliegend) temperament--> wordt veroorzaakt door te veel gele gal
14.2 Ziekteverloop
Natuurlijk beloop--> ziekte gaat vanzelf over
Behandeling--> ziekte gaat over therapeutische interventie
hyperesthetische- emotioneel toestandsbeeld--> tijdelijke klachten in de herstelfase.
Prikkelbaarheid, affectlabiliteit en slaapstoornissen
chronische ziekte--> objectieve disease, 3 maanden (de duur), jaarlijks minimaal 3
ziekteperioden. Vergen speciale trainingen gericht op revalidatie en vereisen langdurige
controle en zorg
recidieven--> ziekte perioden
remissie--> klachtvrije perioden
complicaties--> ziekte laat restverschijnselen achter
15.1 Huisarts
taak--> aard van de ziekte vaststellen en zo nodig behandelen of doorverwijzen naar een
specialist
,anamnesen--> verheldert de hulpvraag van de patiënt ( wanneer zijn de klachten ontstaan
enz.). Bevat gegevens over de patiënt die van belang zijn voor diagnose en behandeling.
tractusanamnese--> vragen over de orgaanstelsels. Geven een indruk over de algemene
gezondheidstoestand
heteroanamnese--> aanvulling van anderen, zoals bij jonge kinderen, na een ongeval
enz.
lichamelijk onderzoek--> verschil tussen onderzoek naar aanleiding van de klacht en
algemeen onderzoek
inspectie--> kijken. dyspnoe=benauwd, cyanose= blauwe handen en lippen kan
wijzen op zuurstoftekort, icterus= gele kleur kan wijzen op een leverstoornis
auscultatie= beluisteren van hart, longen, maag en vaten
percussie--> kloppen. Indruk over grootte en bewegelijkheid van organen als lever
en longen of om lucht aan te tonen op plaatsen waar dat niet hoort
palpatie--> betasten. Soms vaginaal toucher of rectaal toucher= via de endeldarm
tensie meten--> bloeddruk meten. systolische druk ontstaat bij samentrekking van
linkerhartkamer
diastolische ontstaat bij samentrekking van rechterhartkamer
hypertensie= een te hoge bloeddruk beschadigt de vaten en geeft afwijkingen van hart,
nieren, hersenen en netvlies
hypotensie= een te lage bloeddruk en geeft weinig klachten, men valt wel vaker flauw
reflexen controleren-->pupilreflex, kniepeesreflex of reflex van een pasgeborene
gynaecologisch onderzoek--> hierdoor krijgt met een beeld van de uitwendige en
inwendige geslachtsorganen bij de vrouw. Hulpmiddel bij acute buikpijn, prolaps
(verzakking), tumoren of infecties van geslachtsorganen
speculum--> eendenbek
biopsie--> onderzoek
curettage--> verwijderen van baarmoederslijmvlies
laboratoriumonderzoek
Urineonderzoek--> geeft aanwijzingen over nieren en urinewegen. Diabetes, doping of
drugsgebruik
Ontlasting--> wordt onderzocht op bloed, wormeiren en bacteriën
Differentiële diagnose--> lijst van ziekten die de arts maakt die bij de symptomen passen
prognose--> voorspelling voor het verloop van de ziekte
follow- up--> na gaan of de behandeling het gewenste resultaat heeft gehad
15.2 Specialistische onderzoeksmethoden
weefselvochten--> kan zich in de borst- of buikholte ophopen. lumbaalpunctie=
wordt uitgevoerd in de ruimte tussen de harde en zachte hersenvlies in het
, lendendeel van de wervelkolom. beenmergpunctie= geeft informatie over oorzaken
van afwijkingen van het bloed
Elektrocardiogram (ECG)--> prikkelgeleiding kan hiermee zichtbaar gemaakt
worden
röntgenonderzoek--> voor organen die niet zichtbaar zijn op een röntgenfoto
gebruikt men contrastvloeistof. röntgenstralen kunnen het DNA beschadigen
Endoscopie--> kijkoperatie. Hiermee kan een biopsie worden gedaan en sommige
operaties
Echografie--> maakt gebruik van ultrageluid met een frequentie die boven de
gehoorgrens is. wordt toegepast bij onderzoek van de ongeboren vrucht en het
onderzoek van organen
Elektro- encefalogram (EEG)--> prikkelgeleiding in het zenuwstelsel kan
doormiddel van een EEG zichtbaar gemaakt worden. elektronen op de hoofdhuid.
fout-positief--> afwijkend EEG 10% van de gezonde personen. fout-negatief-->
normaal EEG bij hersenaandoeningen. Met EEG kun je : vermoeden van
hersenafwijking, intoxicatie, dementie of hersendood vaststellen
Computertomografiescan (CT-scan)--> patiënt gaat in apparaat en wordt plakje
voor plakje afgebeeld. belangrijke indicaties zijn:
* psychiatrische symptomen na schedeltrauma
* perioden van bewustzijnsdaling, verwardheid of
geheugenverlies
* afwijkingen bij neurologisch onderzoek
* EEG-afwijkingen in een omschreven gebied
* desoriëntatie, afasie, apraxie en agnosie
Magnetich resonance imaging (MRI)--> patiënt gaat in een magnetische koker
die zo sterk is dat de atomen in het lichaam naar 1 kant gaan liggen. mensen met
een pacemaker of andere metalen voorwerpen zijn risicomensen.
Positron emission tomografiescan (PET-scan)--> patiënt krijgt radioactieve
vloeistof ingebracht, op een scan ziet de arts waar de vloeistof terecht komt. Zo kan
er bijv.. worden vastgesteld welk deel van de hersenen actief wordt bij een bepaalde
verbale of non- verbale opdracht
15.3 Signalering door hulpverleners
hulpverleners kunnen door de volgende signalen nagaan of er iets 'pluis' of 'niet pluis' is:
Luisteren en kijken--> luister naar wat de patiënt te vertellen heeft, ook al lijkt hij
verward
Voelen en ruiken
Psychische toestand--> desoriëntatie in plaats--> iemand weet niet waar hij is of
waar hij thuishoort
desoriëntatie in persoon --> iemand weet niet wie hij is, of hij kinderen heeft en wat
hij heeft meegemaakt.