Samenvatting Grondslagen van de communicatie van Rob Veenman
Hoofdstuk 1. Communicatie is het proces waarbij door middel van tekens informatie wordt
overgedragen. ‘Hoezeer een mens zich ook inspant, het is niet mogelijk om niet te
communiceren.’
Ruis:
-Intern: bijv. stopwoordjes, stotteren
-Extern: lawaai, obstakel
Elementen van communicatie:
- Eenzijdige, ontvangende communicatie (de
weersituatie constateren)
- Eenzijdige, zendende communicatie (fluitend door een lege straat lopen)
- Tweezijdige, niet-wederkerige communicatie (iemand komt de straat in, je blijft fluiten maar
weet niet dat je niet alleen bent)
- Tweezijdige, wederkerige communicatie (samen pratend verder lopen)
Vormen van communicatie:
- Intrapersoonlijke communicatie, de communicatie die iemand met zichzelf voert. (ergens aan
denken, agenda bijhouden, notitiesblokjes, een tekst schrijven)
- Dyadische communicatie, het met elkaar communiceren van twee personen.
- Communicatie binnen groepen, de structuur gaat hier een rol spelen. Wie praat met wie, welke
factoren (macht en rolpratronen) oefenen daar invloed op uit. (familie)
- Communicatie binnen organisaties, kan informeel en formeel zijn. (met collega’s op kantoor, of
binnen een vergadering)
- Communicatie binnen een samenleving, is mogelijk door gemeenschappelijke taal, en wensen,
ideeën, waarden en normen. (buren, vrienden, kennissen, voorbijgander)
- Interculturele communicatie, hiervoor moet je je verdiepen in de cultuur van de ander.
Gemeenschappelijke taal, normen en waarden vallen dan weg.
Overige deelgebieden:
- Communicatie d.m.v. media. Zender en ontvanger veelal van elkaar gescheiden, en ook hoeft het
niet gelijktijdig plaats te vinden. Technologie speelt belangrijke rol.
- Telecommunicatie, zenden en ontvangen vindt tegelijk plaats, maar zijn wel ruimtelijk
gescheiden. Telefoneren, chatten via computer.
- Massacommunicatie. Een voor iedereen toegankelijke vorm van communicatie. Soms komt er
ook massamediale communicatie aan te pas, niet noodzakelijk. Bijv protestactie op de dam.
Massa wil zeggen: heterogene groep zonder duidelijke stuctuur, leider of netwerk. Eigenlijk een
verzameling losse individuen.
- Extrapersoonlijke communicatie. Communicatie tussen machines, maar niet als twee mensen
aan het skypen zijn. Werkterrein van technische wetenschappen.
- Communicatie vanuit organisaties. Veel organisaties kiezen bewust voor een bepaalde
communicatie naar buiten. Identiteit, cultuur spelen hier een grote rol bij.
Waarom communicatie?
1. Behoefte aan informatie (broodnodig + mensen zijn nieuwsgierig en graag op de hoogte)
2. Behoefte aan expressie (kleding, kamer, bureau, hoe wil je overkomen)
3. Behoefte af te stemmen (overeenkomst, interesses + als één praat, luistert de ander)
4. Behoefte te beïnvloeden (iets bereiken bij ontvanger, gedrag of mening veranderen)
,We communiceren verbaal (met woorden) en non-verbaal (zonder woorden, wel uitdrukking,
houding e.d.) We communiceren intentioneel (met een bedoeling, erover nagedacht) en autonoom
(geen enkele grip erop: blozen, zweten). We communiceren bewust en onbewust (communicatie
die we zelf wel of niet kennen). Let op: een stuk in de
krant is verbaal, non-vocaal.
De meest praktische manier om je eigen onbewuste
communicatie te trainen, is zelfreflectie. Door goed
naar jezelf te kijken, en feedback te vragen in je Open Blind
omgeving, kan je je blinde vlek verkleinen.
Verborgen Onbekend
Karakter: Specifieke en gebruikelijke eigenschappen
die een persoon in het dagelijks leven en onder
gewone omstandigheden beschrijven. Iedereen heeft een karakter, in tegenstelling tot een
persoonlijkheid. De constante en stabiele eigenschappen van een persoon die (on)bewust het
denken en handelen aansturen en die ook onder druk in stand blijven.
De cultuur van organisatie zijn de normen en waarden en oefenen dwang uit op het gedrag van
individuen binnen de organisatie. (imago, hoe voelen ze zich bij je?)
De identiteit is dat deel van de cultuur dat kenmerkend en stabiel is (heerlijk, helder, heineken).
Zorgt voor eigenheid, gelijkheid, eenheid. (waar sta je voor, kernwoorden)
Vier communicatieprocessen:
- Bewust Bewust.
- Onbewust Bewust. Een zenuwachtige sollicitant, een bodybuilder die erg zelfverzekerd is, een
spreker die zich niet zo lekker voelt.
- Bewust Onbewust. Iets non-verbaal duidelijk maken, wordt niet opgevangen. Duitse muziek
in een Duitse supermarkt, omzet stijgt. Versgebakken brood in een huis, aantrekkelijker.
- Onbewust Onbewust. Eerste indrukken maken van elkaar, onbewust.
Biocommunicatie Communicatie d.m.v. hormonen, geurstoffen of ander biologisch materiaal.
Vijf vormen van gedrag:
- Instrumentaal gedrag: Blindelings uitvoering, zonder na te denken over doelstellingen of
ontvangers (mechanisch of technocratisch, dictator)
- Doelrationeel gedrag: Nadruk op doelen = omzet en winst.
- Strategisch gedrag: Hoe kan ik mijn doelstelling bereiken? (interactie zender ontvanger.
reclame, propaganda)
- Sociaal handelen: Nadruk op samenwerken en compromissen.
- Communicatief handelen: Niet eigen doelstellingen centraal, maar collectieve belangen.
Feedback: reactie op het falen of succes van het communicatieproces, zonder in te gaan op de
inhoud van het verhaal. (‘Ik snap het niet, kan je het nog een keer uitleggen?’)
Terugkoppeling: Inhoudelijke reactie. (‘Dat ben ik niet met je eens’ of ‘Je vergeet een aantal
argumenten te noemen’)
Empatisch vermogen: inleven in de wereld en gedachtes van de zender of ontvanger.
Socialisatie: Proces waarbij een individu zich de cultuur van zijn omgeving eigen maakt d.m.v.
van interactie en communicatie. Hierdoor wordt de persoon in de omgeving opgenomen, of niet.
Hoofdstuk 2. Tekens hebben van zichzelf geen betekenis. Afspraken van zender en ontvanger
hebben geven er een betekenis aan. Op die manier ontstaat er een symbool, een teken met
betekenis. We onderscheiden verschillende tekens:
, - Indices. Natuurlijke achtergrond, niet als teken bedoeld. (voetstappen in sneeuw, natte straten,
iemand met een rood hoofd)
- Conventionele tekens. Afspraken binnen onze cultuur, tekens zijn echt als tekens bedoeld.
(rood stoplicht, wijzen naar voorhoofd) Er bestaat geen verband tussen het woord en het
voorwerp.
- Iconische tekens. Lijkt op het object waar het naar verwijst. (een landkaart lijkt op de
weergegeven streek, de naam koekoek doet aan de roep van die vogel denken, een foto vertoont
gelijkenis met het gefotografeerde)
- Symbolische tekens. Gevoelsmatige relatie met het object. (lente = nieuw leven, zee =
oneindigheid, roos = liefde, Rolex = status.
Er is echter geen hard onderscheid tussen deze tekens. Er kunnen dingen zoals de koekoek en
iconisch zijn, en conventioneel.
Vier verschillende vormen van informatieoverdracht
- Fonetische informatie. Spreektoon, snelheid, ritme. ‘Wil je de deur dichtdoor?’ kan je op alle
manieren zeggen.
- Semantische informatie. Heeft betrekking op de betekenis van de verzonden tekens. Leer van
interpretatie, een zin woord voor woord ontleden met behulp van het woordenboek.
- Syntactische informatie. Richt zich op de opeenvolging van tekens. ‘Het is mooi weer’ of ‘is het
mooi weer’ bestaat uit dezelfde woorden maar heeft een verschillende betekenis.
- Pragmatische informatie. Wat doen mensen ermee en welke effecten heeft de communicatie?
‘Het is mooi weer vandaag’ kan een zin van de weerman zijn, en van de kapper om een gesprek
op gang te brengen.
Hoofdstuk 4.
Het proces van waarnemen en verwerken wordt bepaald door een drietal factoren:
- Biologische factoren. - Zintuigen bedriegen ons!
- Kijken (visueel) - Aandacht (focus)
- Luisteren (auditief) - Samenhang en ordening
- Voelen (tactiel) - Illusies
- Ruiken (olfactorisch) - Motivaties
- Proeven (gustatorisch) - Leerervaring en cultuur
- Psychologische en culturele factoren
Soms denken we dat de feiten zien, terwijl deze vaak vertekend worden door psychologische en
culturele factoren. Waar je bent opgegroeid, en de invloed van bepaalde gewoontes.
Mensen willen een compleet beeld zien: ontbrekende dingen vullen ze zelf in = consolidatie.
Stadia van het proces van selectie:
- Selectief ontvangen. Zelf kien welke boodschappen hij wil verwerken. (abonnementen bijv.)
- Selectief blootstellen. Niet alles gebruiken. (tv maar paar uur per dag, paar artikelen in krant)
- Selectief waarnemen. Stel je kijkt wel tv, dan loop je ook wel eens naar de WC of koelkast, je
leest maar stukken van artikelen in de krant)
- Selectief interpreteren. Verwerking van boodschap in krant komt maar zelden over zoals de
zender hem bedoeld had. Bovendien gooien we er commentaar overheen. Waar of niet waar?
- Selectief accepteren. Het hangt er maar vanaf of de ontvanger de boodschap aanvaard.
Geloofwaardigheid en betrouwbaarheid.
- Selectief onthouden. Na verloop van dagen vervaagd de boodschap, en na een week kan je je er
niets meer van herrineren.
Binnen het informatieverwerkingsproces kom je vier fasen tegen:
- Scannen. Op zoek naar nuttige en noodzakelijke informatie. Als het onze aandacht trekt
(aandacht) en de informatie ons ook aanspreekt (appreciëren), dan ga je naar de volgende fase.