Week 1
H1 – Inleiding
Vermogen en vermogensrecht
Vermogen
Vermogen – Het geheel van op geld waardeerbare rechten en verplichtingen die iemand heeft, dus het
geheel van zijn activa en passiva.
Activa – Bijvoorbeeld eigendoms- en vorderingsrechten.
Vorderingsrecht – Het recht om iets van een ander te vorderen. Bijv. levering van een nieuwe
bank bij een meubelzaak. Slechts mogelijk in relatie tot één of meer bepaalde personen.
Passiva – Keerzijde van activa. Keerzijde van een vordering is de verplichting/ schuld om het
bankstel te leveren.
Vermogen is geen statisch gegeven, het verandert vaak. Wijziging binnen het vermogen van de één zal
tegelijkertijd wijziging in het vermogen van de ander teweegbrengen.
Vermogensrecht
Vermogensrechten – Op geld waardeerbare rechten en plichten tussen burgers. Geen zaken. Rechten
zijn immers stoffelijke objecten. Niet ieder recht is een vermogensrecht. Wil er sprake zijn van
vermogensrecht, dan zal er aan één of meer van de art. 3:6 BW genoemde vereisten voldaan moeten
zijn:
- Het recht moet overdraagbaar zijn, hetzij afzonderlijk, hetzij tezamen met een ander recht.
- Het recht strekt ertoe de rechthebbende stoffelijk voordeel te verschaffen.
- Recht is verkregen in ruil voor verstrekt of in het vooruitzicht gesteld feitelijk voordeel.
‘Recht’ kan geheel aan geldende regels betekenen, maar ook een aan iemand toekomende
bevoegdheid. Onderscheid tussen ‘objectief’ en ‘subjectief’ recht.
Objectief recht – Geheel van de in de maatschappij geldende rechten en plichten. Dit is nooit ‘een’
recht, niet een bevoegdheid die aan iemand toe komt. Vrijwel altijd een complex van regels.
Objectief vermogensrecht – Alle regels met betrekking tot de subjectieve rechten en plichten die
onderdeel van een vermogen kunnen vormen.
Subjectief recht – Bevoegdheid die door het objectieve recht aan een rechtssubject wordt verleend.
Een bevoegdheid die aan iemand toekomt ‘een recht hebben’.
Subjectief vermogensrecht – Een aan bepaalde persoon toekomend recht dat deel uitmaakt van zijn
vermogen (bijv. eigendoms-/vorderingsrecht). Bestaat slechts bij regel van objectief recht.
Goederenrecht en verbintenissenrecht
Subjectieve vermogensrechten kunnen we onderscheiden in goederen en rechten met betrekking tot
personen. Hierop bouwt de onderscheiding van het objectieve vermogensrecht in ‘goederen- en
verbintenissenrecht’ voort.
Goederenrecht – Heeft betrekking op goederen en met name op de relatie tussen een persoon en een
goed (bijv. huis en auto). Niet de prestatie, maar het goed staat centraal.
Het goederenrecht wordt gekenmerkt door veel dwingend recht: partijen mogen daarvan niet bij
overeenkomst afwijken. Ook heeft het goederenrecht een gesloten stelsel. Partijen mogen niet zelf
andere absolute rechten maken dan die welke in de wet zijn geregeld (boek 3 en boek 5). Er bestaan
uitzonderingen voor gevallen waarin één van de partijen in het nou dreigt te komen of als positie van
derden in gedrang komt.
Vermogen, goed en schuld
,(Objectieve) vermogensrecht bevat regels die betrekking hebben op (subjectieve) vermogensrechten:
rechten die tot het vermogen van rechtssubjecten behoren, omdat zij een bepaalde geldswaarde
vertegenwoordigen.
Vermogen – Het geheel van de op geld waardeerbare rechten (activa) en verplichtingen (passiva) die
aan een rechtssubject toekomen.
Goederen – Alle zaken en alle vermogensrechten (art. 3:1 BW).
Schulden – De passieve vermogensbestanddelen.
Relatieve en absolute rechten
Vermogensrechten kunnen worden in onderscheiden in relatieve (persoonlijke) en absolute rechten.
Absoluut recht – Maken deel uit van het goederen recht dat wordt gekenmerkt door een gesloten
stelsel, waardoor het partijen niet vrij staat andere dan in de wet genoemde soorten absolute rechten in
het leven te roepen. Goederenrecht bevat veel dwingend recht, ook inhoud van een in de wet genoemd
absoluut recht door partijen niet vrijelijk kan worden bepaald.
Absolute werking – Absolute rechten hebben absolute werking, zij hebben werking jegens eenieder.
Voorbeeld: A heeft bonbons. Deze kan hij zelf opeten, delen met zijn buurvrouw of bewaren.
Iemand anders heeft niet het recht om zonder toestemming van A de bonbons op te eten. Wanneer
iemand dit wel doet, kan A de bonbons terugvorderen. Wanneer deze al op zijn, zal degene de waarde
moeten vergoeden.
Relatief recht – Behoren tot het verbintenissenrecht dat wordt gekenmerkt door een openstelsel en
veel aanvullende recht.
Relatieve werking – Werking tegen slechts één of meer bepaalde personen, aangezien zij betrekking
hebben op de rechtsverhouding tussen de schuldeiser en de schuldenaar.
Deze rechten zijn niet tegenover iedereen inroepbaar, maar slechts tegenover een bepaalde persoon
waarmee men in verbintenissenrechtelijke verhouding staat.
Voorbeeld: A en B sluiten huurovereenkomst, waarbij A zijn huis verhuurt aan B. Hieruit
ontstaan twee verbintenissen: de plicht van A om B het huurgenot te verschaffen (prestatie) en B is
verplicht de huursom te betalen (prestatie). A en B kunnen deze rechten slechts tegenover elkaar
uitoefenen.
Overeenkomsten
Overeenkomst – Een afspraak tussen twee of meer partijen. De partijen verbinden zich met elkaar
over iets. Overeenkomst legt beide partijen verplichtingen op; een overeenkomst is bindend. Ook
verschaft de overeenkomst beide partijen rechten.
Een overeenkomst ontstaat door aanbod en aanvaarding. Het aanbod moet op het moment van
het aanvaarden nog wel geldig zijn. Een aanbod kan vervallen door:
- Tijdsverloop;
- Aanbod wordt verworpen;
- Aanbod wordt herroepen.
Verbintenissenrecht
Verbintenissenrecht – Rechten en plichten van twee partijen die samen een overeenkomst sluiten,
vormen een verbintenis. Verbintenis komt voort uit een overeenkomst. Vermogensrechtelijke relatie
tussen personen. Relatie verplicht de één een bepaalde prestatie te verrichten waarop de ander recht
heeft. Verbintenis heeft twee zijden: plicht (schuld) aan de ene kant en recht (vorderingsrecht) aan de
andere kant.
Verbintenissenrecht heeft een open systeem. Het staat partijen vrij om verbintenissen in het
leven te roepen. Ze bepalen zelf in welke rechtsverhouding zij tegenover elkaar staan.
Goederenrecht en verbintenissenrecht zijn niet van elkaar te scheiden, ze zijn als onderdelen van het
vermogensrecht onlosmakelijk met elkaar verbonden.
, Regeling van het vermogensrecht in het BW
Boek 3: 'Vermogensrecht in het algemeen'.
Bevat bepalingen die voor alle subjectieve vermogensrechten van belang kunnen zijn. In afdeling 1,
titel 1 vind je een aantal belangrijke begripsomschrijvingen.
Boek 4: 'Erfrecht'.
Omvat een regeling van wat er met het vermogen van iemand gebeurt wanneer deze overlijdt. Daarin
maakt het deel uit van het vermogensrecht. Andere deel van erfrecht is familierecht, aangezien
familieleden het vermogen van de overledene erven wanneer deze geen testament heeft gemaakt.
Boek 5: 'Zakelijke rechten'.
Regelt het zakenrecht, dat wil zeggen de absolute rechten die slechts zaken tot object kunnen hebben.
Zakenrecht is onderdeel van het goederenrecht. Een zaak is voor een menselijke beheersing vatbaar
stoffelijk object. zoals een stoel (art. 3:2 BW). Goederen zijn alle zaken en alle (subjectieve)
vermogensrechten (art. 3:1 BW). Goederenrecht omvat niet alleen regeling van absolute rechten op
zaken, maar ook op goederen die geen zaken zijn.
Boek 6: 'Verbintenissen in het algemeen'.
Bevat bepalingen die voor alle verbintenissen van belang zijn. Verbintenissen kunnen uit de wet, maar
ook uit overeenkomsten ontstaan (overeenkomstenrecht).
Boek 7: 'Bijzondere overeenkomsten'.
Bijzondere overeenkomsten, omdat de wet een nadere regeling geeft. Je vindt hierin een aantal vaak
voorkomende overeenkomsten zoals koop en ruil, schenking, huur etc. Sommige bijzondere
overeenkomsten (bijv. bruikleen en huurkoop) zijn geregeld in boek 7A.
Boek 8: 'Verkeersmiddelen en vervoer'.
Behelst het vervoersrecht. Omvat regeling voor vervoer van personen, goederen, zee- en
binnenvaartrecht, luchtrecht en wegvervoersrecht.
Gelaagde structuur van het vermogensrecht
Indeling van het vermogensrecht is systematische opgebouwd van algemeen naar bijzonder. Meest
algemene gedeelte is boek 3. Hierin zijn begrippen en figuren als goed, zaak, goeder trouw, etc.
geregeld, die zich overal in het vermogensrecht doen gelden. Boek 5 is al wat meer bijzonder en
betreft de regeling van zakelijke rechten zoals eigendom, erfpacht en enkele andere absolute rechten
op zaken.
Boek 6 heeft een bijzonder en algemeen deel. Bijzonder omdat het verbintenissenrecht tot het
vermogensrecht behoort, en algemeen omdat het voor alle verbintenissen gemeenschappelijke regels
geeft. Een ander bijzonder deel is de regeling van de verbintenisscheppende overeenkomst. Boek 7
geeft voor aantal veel voorkomende overeenkomsten nadere regels. In het BW kun je lagen
onderkennen. Van algemene basislaag via een of meer tussenlagen naar een meer specifiek gestelde
regeling.
Schakelbepalingen
Bepalingen die bepaalde wetsartikelen van overeenkomstige toepassing verklaren voor situaties
waarvoor zij anders niet zouden hebben gegolden. Sommige wetsartikelen krijgen hierdoor een groter
toepassingsbereik. Schakelbepaling staat meestal aan het einde van titel of afdeling.
Het bereik van schakelbepalingen is verschillend:
Meest verstrekkend is de schakelbepalingen die bepaalde vermogensrechtelijke bepalingen tot een
algemeen deel maken dat ook buiten het vermogensrecht geding krijgt (bijv. art. 3:59).
Minder vergaand is de schakelbepaling die een specifieke regeling tot een algemeen deel voor het
gehele vermogensrecht maakt (bijv. art. 6:216). Het verklaart aantal verbintenisscheppende