(H1) Methodisch hulpverlenen: ouderen
Kwalificatie 1: methodisch hulpverlenen
‘In dialoog met de cliënt, het cliëntsysteem en eventueel met andere hulpverleners de leefsituatie verkennen
en analyseren om zo te komen tot het (her)formuleren van de hulpvragen, het vaststellen van de doelen en
een daarbij aansluitend methodisch hulpaanbod realiseren, evalueren en bijstellen’.
Beschrijving van de doelgroep ouderen
In de hulpverlening zijn ouderen mensen die mede door hun leeftijd in aanmerking komen voor hulp en
ondersteuning.
Ze zijn niet meer in staat om zelf vorm te geven aan hun leven door medische en sociale problemen die met
hun leeftijd te maken hebben (bijv. dementie).
- mensen van 65 jaar of ouder
- mensen die als gevolg van hun leeftijd lichamelijk of mentaal kwetsbaar zijn
- mensen van 65 jaar en ouder die in verpleeg—of verzorgingstehuizen wonen of van thuiszorg afhankelijk zijn
Ontwikkelingen en trends
Jarenlange bezuinigingen hebben de kwaliteit van verpleeghuizen aangetast. Veel ouderen willen hier niet
wonen.
Gelukkig is het overheidsbeleid er op gericht om de mensen zo lang mogelijk in hun eigen omgeving te laten
wonen en daar de verzorging te bieden die nodig is. Echter zijn de problemen van ouderen soms zo ernstig dat
opname in een gespecialiseerde voorziening noodzakelijk is. De ouderenzorg is de laatste decennia sterk
geprofessionaliseerd. Er wordt nu meer gefocust op psychosociale factoren en niet alleen op de lichamelijke
factoren.
In de ouderenzorg is er veel aandacht voor de kwaliteit van leven. Er worden 4 domeinen onderscheiden,
namelijk: lichamelijk welbevinden en gezondheid, leefomstandigheden, participatie en mentaal welbevinden.
Methodisch werken
Methodisch handelen is altijd interactief. Contact met de cliënt is een voorwaarde. Het wordt doorgaans
beschreven als doelgericht, systematisch, planmatig en bewust handelen. De cliënt speelt in deze
omschrijving geen enkele rol. In de sociale hulpverlening werkt de cliënt niet alleen mee, maar heeft hij ook
een aandeel in de hulpverlening. Het draait voor de hulpverlener namelijk vooral om het bereiken van de
doelen met de unieke cliënt.
Relevante methoden
De methoden die een SPH’er kan gebruiken in de ouderenzorg zijn vooral gericht op de kwaliteit van leven.
De methodische benaderingen hieronder houden zich bezig met de cliënt in het dagelijks leven en hebben
daarbij ook oog voor het leefklimaat van de cliënt.
1. Warme zorg
Het doel van warme zorg is een sfeer scheppen waarin gedesoriënteerde ouderen zich veilig voelen zodat hun
angsten en onzekerheden verminderen of verdwijnen. Warme zorg is een 24-uurs benadering waarin niet de
therapie, maar de zorg centraal staat door het creëren van een veilig en warm leefklimaat op de afdeling. Het
is geschikt voor dementerende ouderen die variëren van licht tot heel ernstig, dus toepasbaar bij iedere vorm
van dementie.
- Nabijheid De hulpverlener moet weinig afstand nemen en niet bang zijn van een knuffel. Tevens moet de
hulpverlener mee kunnen gaan in de wereld van de cliënt en interesse tonen.
- Herkenbaarheid De afdeling moet zo min mogelijk op een ziekenhuis lijken. Er wordt dus een vertrouwde
sfeer gecreëerd met huismeubels die de bewoners van thuis herkennen. Ook zijn er kleine zorgteams
opgesteld rond een vaste groep bewoners.
- Huiselijkheid Op de afdeling dient zo weinig mogelijk verboden te worden en er dienen zo min mogelijk
regels te zijn.
Dagelijks wordt er een dagindeling gemaakt.
- Vrijheid Bewoners die nog goed ter been zijn mogen rondlopen. Er dienen zo min mogelijk gesloten deuren
te zijn.
- Familie Er is alle ruimte voor contact tussen de cliënt en zijn familie en er zijn geen vaste bezoektijden.
2. Belevingsgerichte zorg
,Dit is een overkoepelende term voor een aantal benaderingen in de psychogeriatrische zorg, die allemaal
aansluiten bij de belevingswereld van de cliënt. Hieronder de meest gebruikte benaderingen:
- Reminiscentie Het ophalen van herinneringen. Het ‘blijven hangen in het verleden’ blijkt voor ouderen een
positieve invloed te hebben.
- Snoezelen Dit is een bepaalde manier van zintuigactivering. Werd eerst toegepast in de zorg voor
verstandelijk beperkten.
- ROT Een vorm van confrontatie met de realiteit. Hieraan doet de omgeving van de cliënt mee. Het doel is
om het verloren contact met de realiteit terug te vinden, zodat de angst van de cliënt afneemt en zijn
zelfvertrouwen vergroot.
Het is geschikt voor ouderen in het beginstadium van dementie.
- Validation Geschikt voor dementerende ouderen in een later stadium. De ouderen wordt geaccepteerd in
zijn dementie.
Warme zorg en belevingsgerichte zorg gaan uit van de cliënt en zijn niet gericht op genezing of
probleemoplossing.
Bij deze methoden wordt de oudere gestimuleerd om te doen wat hij nog kan.
3. Presentiebenadering
Bij presentiebenadering gaat het niet om wat er met de cliënt aan de hand is, maar het gaat om het zien van
de cliënt als een mens die mogelijkheden en onmogelijkheden heeft. (Het gedrag wordt niet gezien als een
verzameling symptomen van een ziekte).
- De favoriete zienswijze De hulpverlener ziet de cliënt als een waardig persoon, en zichzelf als iemand die
niet alles weet.
De cliënt is gelijkwaardig
- Het idee van het goede Wat goed is voor de cliënt wordt gaandeweg duidelijk. De hulpverlener weet van te
voren niets.
- De techniek Het weten hoe te handelen. Dit komt voort uit de relatie met de cliënt, en natuurlijk de
situatie.
- De relatievorming De relatie tussen hulpverlener en cliënt is gelijk.
Kenmerken van de methode
- beweging, plaats en tijd de hulpverlener volgt de cliënt
- ruimte en begrenzing presentie is onvoorwaardelijk, brede inzetbaarheid
- aansluiting de hulpverlener neemt deel aan het dagelijks leven van de cliënt
- afstemming en openheid de cliënt staat centraal
- betekenis erkenning van en relatie met de cliënt wegen het zwaarst
In de presentiebenadering is er bijzonder aandacht voor het begin, de oriëntatie. De exposure is een voorfase
van presentie.
Je zult de cliënt open tegemoet moeten treden, de tijd moeten nemen om aan de cliënt te wennen en de cliënt
de gelegenheid geven om aan jou te wennen. Je moet je onbevooroordeeld kunnen openstellen voor de cliënt.
Er zijn 4 fasen van exposure, namelijk:
1. Vrij maken van de theoretische en praktische kennis over de cliënt
2. Zich bewust zijn van de vooroordelen die deze kennis met zich meebrengt
3. Het toelaten van onverwachte en vreemde ervaringen in het contact met de cliënt
4. Betrokkenheid aan de cliënt, als begin van presentie
(H2) Ontwerpen van programma’s: mensen met een verstandelijke beperking
Kwalificatie 2: Ontwerpen van programma’s
‘Programma’s voor hulpverlening ontwerpen in situaties die gekenmerkt worden door complexiteit en
diversiteit. Het present zijn is hierbij het uitgangspunt, desgewenst wordt een muzisch-agogische, innovatieve
en creatieve handelswijze gehanteerd’.
Als SPH’er ben je verantwoordelijk voor de uitvoering van het hulpverleningsplan. Dat betekent dat je in de
praktijk een concreet programma moet gaan ontwerpen om in bepaalde situaties mee aan de slag te gaan.
Het werken met verstandelijk beperkten is gericht op de relatie tussen de cliënt en de hulpverlener. De
hulpverlener dient aanwezig te zijn en volledig gericht te zijn op de cliënt.
, Beschrijving van de doelgroep
Verstandelijke beperkingen kunnen verschillende oorzaken hebben, zoals genetische oorzaken, complicaties
tijdens de zwangerschap, complicaties die bij of na de geboorte ontstaan en andere onbekende oorzaken. Bij
deze mensen is het verstandelijk vermogen tot stilstand gekomen of onvolledig ontwikkeld. Dit kenmerkt zich
door een vaardigheidsstoornis.
Er wordt een onderscheid gemaakt in vier niveaus van verstandelijke beperkingen: diep, ernstig, matig en
licht.
Benaming IQ OntwikkelingsniveauToelichting
Diepe of zeer ernstige <20/25 Tussen 1-1,5 jaar Mensen van bijv. 30 jaar die het ontwikkelingsniveau van een baby
verstandelijke beperking hebben.
De communicatie vindt dus ook plaats op dezelfde manier als met een
baby.
Ernstige verstandelijke 20/25 Maximaal 2 jaar Met deze mensen moet worden gecommuniceerd als met iemand van 2
beperking jaar
35/40
oud.
Matige verstandelijke 35/40 Tussen 2-4 jaar De communicatie met deze mensen verloopt op een iets hoger niveau als
beperking communicatie met de groep hierboven
50/55
Lichtelijke verstandelijke 50/55 Tussen 4-12 jaar Deze groep is makkelijk beïnvloedbaar. En kwetsbaar, omdat hun
beperking/zwakbegaafd beperking
70/85
vaak niet zichtbaar is. Deze mensen zijn vaak verslaafd of hebben
schulden etc.
In Nederland zijn er ongeveer 150.000 mensen met een verstandelijke beperking. Hiervan heeft ongeveer de
helft een ernstige verstandelijke beperking, en de andere helft een licht verstandelijke beperking.
Daarnaast zijn er ongeveer 2,2 miljoen zwakbegaafden. Enkele honderdduizenden hiervan lijden aan
bijkomende problematiek.
Voorbeelden daarvan zijn andere ontwikkelingsstoornissen, gedragsstoornissen, aanpassingsstoornissen,
psychotische stoornissen, angststoornissen, stemmingsstoornissen, persoonlijkheidsstoornissen en organische
hersenstoornissen.
De kenmerken van de doelgroep:
- verstandelijk functioneren onder het gemiddelde
- beperkingen in het aanpassingsgedrag op minstens 2 van de volgende gebieden: communicatie,
zelfverzorging, zelfstandig kunnen wonen, sociale en relationele vaardigheden, gebruik maken van
gemeenschapsvoorzieningen, zelfstandig beslissingen kunnen nemen, concrete functionele intellectuele
vaardigheden, werk, ontspanning, gezondheid en veiligheid
- de bovenstaande kenmerken moeten voor het 18e jaar begonnen zijn
De kenmerken van mensen met een verstandelijke beperking in 5 dimensies van het menselijk functioneren in
te delen:
1. Verstandelijk vermogen 4. Lichamelijke en geestelijke gezondheid
2. Adaptief vermogen 5. Context
3. Participatie
Deze dimensies zijn belangrijk voor een goede afstemming van de begeleiding tussen hulpverleners en de
cliënt.
Vooral de verhoogde kwetsbaarheid, het gebrek aan beschermende factoren en coping problemen zijn
belangrijke aspecten.
Mensen met een beperking lopen een groter risico om slachtoffer te worden van bijv. seksueel misbruik omdat
zij vaak afhankelijk zijn, weinig seksuele voorlichting hebben gehad, een negatief zelfbeeld hebben en
hechtingsproblematiek.
Ontwikkelingen en trends
In de jaren ’60 veranderde de visie op de doelgroep. Men begon meer te kijken naar de
ontwikkelingsmogelijkheden en niet meer naar het medische aspect. In de jaren ’70 leidde dit tot aanscherping
van het ontwikkelingsmodel, waardoor de focus werd gericht op normalisatie en integratie van de doelgroep in
de samenleving.
Normalisatie mensen met een beperking sluiten zo veel mogelijk aan bij gewone mogelijkheden in het leven