Onderzoekscyclus
- Probleemstelling, vraagstelling (hc1)
- Onderzoeksontwerp (design) (hc 2-6)
- Dataverzameling (hc 4-6)
- Data-analyse (andere vakken)
- Rapportage/interpretatie/reflectie (hc5)
HC1 – Probleemstelling
4 typen probleemstellingen
- Beschrijvend, inventariserend
o ‘wat is’-vraag, gericht op kenmerk van verschijnsel
o Geen oorzaak, geen interpretatie
- Verklarend
o ‘hoe komt het’-vraag
o Gericht op oorzaken of verklarende factoren
- Voorspellend
o ‘wat is bepalend voor..’ (op termijn)
o Tijdsafhankelijke oorzaak-gevolg relatie
- Ontwerpvraag, evaluatie
o ‘wat is er aan te doen’ ‘wat is beter, dit of dit’
o Interventie, hoe kan het beter, verandering
o Twee verschillende producten, vergelijken met elkaar, meestal prospectief?
Type probleemstelling helpt bij bepalen methode/design, om te bepalen wat eindproduct wordt.
Goede vraagstelling/probleemstelling
- Domein
- Te meten variabelen, ‘uitkomstmaten’ of eigenschappen
- Zakelijk en concreet
Goede vraagstelling is basis voor onderzoeksdesign, voorkomt ruis, weten wat je wilt en waar je
naartoe moet. Stimuleert gericht werken, voorkomt ronddwalen.
PICO (I/O komen niet altijd voor)
- P (Patient/Problem): wat is de populatie of patientengroep
- I (intervention/index test): wat is de experimentele interventie
- C (comparison): wat is de controle-interventie of vergelijkingsgroep
- O (outcome): vergelijking in termen van welke uitkomst maat/maten
Gezonde leefstijl – kans dementie
Ouderen
P – ouderen – 35.000 is design, hoeft niet in vraag
I – gezonde leefstijl – meest afgebakend: een praktijkondersteuner die iedere 4 maanden de
bloeddruk en cholesterol van de ouderen controleerde, hen aanspoorde om te bewegen, idettips gaf
en hulp bood bij het stoppen met roken
C – standaard zorg door huisarts
O – ontwikkelen van dementie – kans op dementie
,Inleiding M&T HC 2
Probleemstelling bepaalt of kwalitatief of kwantitatief onderzoek nodig is.
Kwalitatief (gaat over beschrijvingen, data wordt geobserveerd, niet gemeten)
- Inzicht verkrijgen/begrijpen
- Open, explorerende vraagstellingen
- Open interview, participatie, observatie, documenten
- Argumentatief analysemethode
- Rol onderzoeker is instrument, betrokken, intensief
- Laag, vaak moeilijk generaliseerbaarheid
Kwantitatief (gaat over getallen, wordt
gemeten)
- Theorieën toetsen, patronen,
voorspellingen doen
- Gesloten vraag, hypothesen
- Hypothese opstelling
- Enquêtes, survey
- Statistische analyse methoden
- Rol onderzoeker is neutraal
- Generaliseerbaarheid is hoog
5 typen kwantitatief onderzoek
Wat bepaalt type design:
- Probleemstelling (HC1)
- Conceptueel model (HC4)
- Praktische omstandigheden
, o Geld, tijd, organisatorische mogelijkheden
- Bijna nooit voorkeur van onderzoeker, bijna altijd één design superieur
Experimenteel onderzoek
- Minimaal 1 experimentele interventie vergelijken met minimaal 1 controle interventie
- Participanten worden toegewezen aan experimentele groep óf controlegroep. Onderzoeker
legt iets op aan participant.
o RCT (toewijzing gebeurt per toeval/random)
o Quasi-experimenteel (toewijzing is niet willekeurig, not at random)
Randomised Controlled Trial (RCT)
Steekproef
- Beperkte groep die representatief is voor de
achtergrondpopulatie
o Representatief dus de uitkomsten
gelden ook voor de achtergrond-
populatie (generaliseerbaarheid,
externe validiteit)
o Inclusiecriteria: alle eisen waaraan
alle participanten moeten voldoen
o Exclusiecriteria: als aan een of
meerdere exclusiecriteria is voldaan,
wordt de beoogde participant uitgesloten.
Non-participanten
- Voldoen aan ten minste één exclusiecriteria
- Wijzen deelname van experiment af na voorlichting (no informed consent)
- Selectieve (non-)participatie: ondermijnt principe van representatieve steekproef, dus
externe validiteit (HC5)
Randomisatie: participanten worden toegewezen aan (niet-)experimentele groep obv toeval (at
random), eisen randomisatie:
1. Randomisatie ‘eerlijk’, zonder fraude
2. Voldoende participanten
3. Degene die randomiseert mag geen kennis hebben over de precieze
randomisatiemethode
o Anders kun je bewust of onbewust sturen, bias. Als onderzoeker infiltreer je in het
onderzoek, terwijl de onderzoeker zo neutraal mogelijk moet zijn.
- Controle randomisatie: zijn kenmerken van participanten direct na randomisatie min of meer
gelijk over beide groepen? Ja? → randomisatie geslaagd.
Soorten randomisatie
1. Simpele randomisatie: 1:1 (muntje opgooien)
2. Gestratificeerde randomisatie: toewijzing 50/50, rekening houdend met een belangrijke
factor (stratum) die de uitkomst beïnvloedt, bijvoorbeeld geslacht
3. Gewogen randomisatie: gewogen toewijzing 1:2, interventiegroep tweemaal zo groot omdat
je nog meer wilt beantwoorden dan alleen de onderzoeksvraag
4. Blokrandomisatie: (gelijke verdeling over E en C), binnen blok steeds 1:1 – ECCE-CCEE-ECEC
5. Balancing/minimiation scheme: wanneer meer E dan C, krijgt de eerstvolgende participant
iets hogere kans op C
, Waarom controlegroep?
- Vergelijking onder dezelfde omstandigheden, sluit andere oorzaken/effecten uit.
Soorten controle-interventies
- Een gebruikelijke strategie tot dan toe
- Beste strategie tot dan toe
- Doing nothing (geen actieve strategie)
- Watchful waiting (geen actieve strategie, actief volgen)
- Placebo of ‘sham’-behandeling
Uitkomst
- Vaak meerdere afhankelijke variabelen (uitkomstmaten); complexe vergelijkingen
(effectiviteit, complicaties, kwaliteit van leven, tevredenheid, kosten)
- Doorgaans hierarchie van uitkomstmaten
o Centrale uitkomst: primaire uitkomstmaat
o Neven-uitkomsten: secundaire uitkomstmaat
- Keuze primaire/secundaire uitkomstmaat alleen bepaald door exacte probleemstelling (we
meten effectiviteit (primair), tegelijkertijd kun je ook kwaliteit van leven meten (secundair))
- Meten van uitkomsten
o Nauwkeurig, valide instrumenten
o Meting niet laten beïnvloeden door toegewezen strategie (‘blinde’ beoordeling)
Effect van behandeling
- Specifiek voor behandeling (alleen dit onderzoek je)
- Spontaan
- Niet specifiek
o Hawthorne: aandacht geeft al effect.
o Placebo
Hoe meet je effect
- Zo veel mogelijk ‘aan de bron’, primaire dataverzameling, vragenlijsten
- Zo veel mogelijk prospectief (volgen in de tijd) ipv retrospectief (achteraf observeren,
registreren, reconstrueren of via secundaire
- Herhaalde meting (follow up)
o Uitkomstmaten 2x of vaker over tijd gemeten
Dubbel blinde meting
- Participant en beoordelaar weten niet of participant in experimentele of controlegroep zit
o Voordeel: extra objectief
o Kan soms wel (medicijnen, 2 soorten vergelijkbare operaties), maar vaak niet,
(medicatie vs operatie, klinisch vs poliklinisch)
Analyse (statistische bewerking van uitkomsten)
- Van tevoren gedetailleerd analyseplan:
o Wat ga je vergelijken, welke statistische methode gebruik je, hoe lang is de follow up
periode, wat doen als participanten uitvallen (missing data)
o Interim analyse: tussentijdse analyse om te kijken of experimentele interventie niet
onverwacht goed (=antwoord op probleemstelling) of slecht (=veiligheid) gaat
Rapportage
- Belangrijkste bevindingen openbaar publiceren, ongeacht de uitkomst, negatieve boodschap
net zo goed als positieve.
Implementatie