Student MC-vragen Ba II-III Europees recht 2014-2015
NB: Onderstaande vragen zijn geselecteerd uit alle door uw medestudenten ingeleverde vragen, met
onze dank voor de vele leuke en goede vragen die wij ontvangen hebben. De geselecteerde vragen
zijn bewust slechts minimaal aangepast, dat wil zeggen enkel waar dit noodzakelijk was om een
juridisch juiste beantwoording mogelijk te maken. De verschillende onzuiverheden in taal en
formulering zijn bewust behouden, dit mede vanuit didactisch perspectief. Van deze 20 vragen
zullen er 2 in het tentamen, en 2 in het hertentamen worden opgenomen. Omdat het hier gaat om
tentamenmateriaal worden de juiste antwoorden niet gegeven, maar het staat studenten geheel vrij
om op Blackboard of op andere fora onderling te discussiëren over het juiste antwoord.
1. Sahid en Layla zijn als vluchtelingen uit Afghanistan naar Frankrijk gekomen. Ze hebben drie
kinderen gekregen die van rechtswege de Franse nationaliteit hebben gekregen. Sahid en Layla
dreigen echter te worden uitgezet. Hebben Sahid en Layla een afgeleid verblijfsrecht?
a. Nee, ze bezitten immers niet de nationaliteit van een EU-lidstaat. Daarom is art. 20 VWEU in casu
niet van toepassing.
b. Nee, het feit dat de kinderen van Sahid en Layla de Franse nationaliteit bezitten, betekent niet dat
hun ouders hierdoor automatisch een afgeleid verblijfsrecht hebben.
c. Ja, als Sahid en Layla het land moeten verlaten dan moeten de kinderen mee; hierdoor kunnen
zij hun recht als EU-burger niet uitoefenen.
d. Ja, de kinderen van Sahid en Layla bezitten immers de Franse nationaliteit. Volgens richtlijn
2004/38/EG krijgen de ouders hierdoor een afgeleid verblijfsrecht.
Antwoord: Dit ziet letterlijk op het arrest Zambrano. (EU-)Kinderen mogen niet gedwongen worden
het grondgebied van de Unie te verlaten doordat hun ouder niet-EU zijn. Anders wordt hen het aan
hun toebehorende ‘effectieve genot van de belangrijkste aan de status van burger van de Unie
ontleende rechten’ ontzegd. [Europees Recht, Algemeen Deel p. 141]
2. Welke stelling(en) is/zijn juist
Stelling I: Een kartel is altijd verboden.
Stelling II: Een machtspositie is altijd verboden.
a. Beide stellingen zijn juist
b. Beide stellingen zijn onjuist
c. Stelling I is juist, stelling II is onjuist
d. Stelling I is onjuist, stelling II is juist
Antwoord: Deze vraag ziet op het verbodsstelsel van art. 101 (kartel) en 102 (machtsmisbruik).
Stelling II is al direct fout! Een machtspositie is nooit verboden, slechts het misbruik maken daarvan.
Stellen I is wat lastiger. Ingevolge het verbodsstelsel is iedere mededingingsbeperking van rechtswege
,verboden, tenzij aan voorwaarden van niet-toepasselijkheid van het verbod is voldaan. Dit is de
inherente afwijkingsbevoegdheid. Niet alles hoeft mijns inziens verboden te zijn! [p. 176]
3. In het Francovich-arrest is bepaald dat:
a. Staten aansprakelijk kunnen worden gesteld wanneer zij in strijd handelen met een regel van
Unierecht die rechten beoogt toe te kennen aan particulieren. Met verplichtingen die volgen uit
het Unieverdrag en het Werkingsverdrag
b. Burgers zich voor de nationale rechter direct kunnen beroepen op Europese soft law
c. Particulieren bij staatsaansprakelijkheid het nodige moeten doen om eigen schade zoveel mogelijk
te beperken.
d. Bepalingen van Unierecht voorrang hebben boven nationaalrechtelijke bepalingen, maar niet
boven de grondwet
Antwoord: In het Francovich-arrest stelt het Hof vast dat ‘het een beginsel van gemeenschapsrecht
[is], dat de lidstaten verplicht zijn tot vergoeding van de schade die particulieren lijden als gevolg van
schendingen van het gemeenschapsrecht die hun kunnen worden toegerekend’. De grondslag voor
deze aansprakelijkheid wordt door het Hof primair gevonden in het beginsel van loyale samenwerking
ex art. 4, lid 3 Unieverdrag en in de noodzaak om de volle werking van het Unierecht in de lidstaten te
verzekeren, alsmede in het beginsel dat aan particulieren toegekende rechten ook daadwerkelijk
behoren te worden beschermd. [p. 299]
4. Wat wordt in de context van vrij verkeer bedoeld met convergentie?
a) De verbodsbenadering uit het personenverkeer en die uit het goederenverkeer groeien naar
elkaar toe.
b) Met een ruim opgevat discriminatieverbod kan hetzelfde worden bereikt als met een
belemmeringsverbod, zoals vastgesteld is in het Vlassopoulou-arrest.
c) Een belemmering moet aan twee verschillende wetgevingen voldoen
d) Nationale regels kunnen voorgaan op grond van dwingende vereisten van algemeen belang
Antwoord: zie p. 91.
5. Wat houdt de paradox van de vrede in?
a) Het is voor Europeanen normaal geworden dat er vrede heerst, hierdoor krijgen mensen echter
meer behoefte aan nationalisme en hierdoor kunnen gemakkelijker oorlogen ontstaan.
b) Het is voor Europeanen normaal geworden dat er vrede heerst, vrede werkt daarom niet meer
legitimerend voor de Europese Unie.
c) Het is voor Europeanen normaal geworden dat er vrede heerst, daardoor voelen mensen zich
bedreigd in hun identiteit in een globaliserende wereld.
d) Alle bovenstaande antwoorden zijn juist.
Antwoord: Het Europese integratieproces is gebaseerd op de wens naar vrede. De geschiedenis van
Europa is immers een aaneenschakeling van conflicten. Na de Tweede Wereldoorlog was men het er
mee eens dat er een verandering moest komen. Het nieuwe motto was: “Nooit meer oorlog!” Vrede is
, zelfs zo vanzelfsprekend geworden, dat het EU-motto veranderd is naar: “In verscheidenheid
verenigd”. Wordt het bewaren van de vrede nog gelegitimeerd door de EU? [Hoorcollege 1]
6. Wat is de rechtskracht van een protocol?
a) Een protocol behoort tot het primaire EU-recht
b) Een protocol behoort tot het secundaire EU-recht
c) Een protocol behoort tot de ‘soft-law’
d) Een protocol heeft geen rechtskracht
Antwoord: Een protocol hoort bij een Verdrag. Een Verdrag behoort tot primair EU-recht. Tot
secundair EU-recht horen Verordeningen en Richtlijnen. Een Verordening heeft directe doorwerking,
en behoeft dus geen omzetting in tegenstelling tot een Richtlijn. [p. 54-56]
7. Wat is waar over de indirecte procedure?
a. Over de uitlegging van een regel van Unierecht moet altijd een prejudiciële vraag gesteld worden.
Qua geldigheid hangt het er van af of er nog hoger beroep mogelijk is.
b. De kantonrechter is nooit verplicht om een prejudiciële vraag te stellen, omdat dit alleen verplicht
is als er geen hoger beroep meer mogelijk is.
c. Als het gaat om de geldigheid van een regel van Unierecht is de nationale rechter altijd verplicht
een prejudiciële vraag te stellen.
d. Bij een discretionaire bevoegdheid is de rechter niet verplicht om een vraag te stellen en bij
uitlegging van een regel is de rechter sowieso niet verplicht om een vraag te stellen.
Toelichting:
Antwoord A: Deze optie is onjuist. Lagere rechters hebben ten eerste geen verwijzingsplicht, maar
een discretionaire bevoegdheid op dat gebied (in art. 267 VWEU wordt ook gesproken over 'kan'). De
hoogste rechter in concreto - d.w.z. hoger beroep is in dat bepaalde geschil niet meer mogelijk - heeft
ook geen absolute verwijzingsplicht. Zie hiervoor het CILFIT-arrest (par. 13-20 en boekparagraaf
3.2.4) waarin is bepaald dat indien de hoogste rechter het niet noodzakelijk acht, verwijzing
achterwege mag blijven. Hetzelfde geldt voor acte clair (zeer evidente EU-bepaling) en acte éclairé
(reeds door Hof uitgelegde EU-bepaling).
Antwoord B: Deze optie is ook onjuist. De kantonrechter kan onder omstandigheden de hoogste
rechter in concreto zijn, zodat hij soms verplicht zal zijn om een prejudiciële vaag te stellen (nl.
wanneer CILFIT niet van toepassing is). Het Hof hanteert de concrete leer; het gaat daarbij om de
vraag of in het concrete geval geen hogere voorziening openstaat. De kantonrechter is de hoogste
rechter in concreto bij vorderingen tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Daartegen staat geen
hoger beroep open, zodat hij moet verwijzen, tenzij één van de drie CILFIT-voorwaarden van
toepassing is. [p. 330]
Antwoord C: Deze optie is ook onjuist.
Voordelen van het kopen van samenvattingen bij Stuvia op een rij:
Verzekerd van kwaliteit door reviews
Stuvia-klanten hebben meer dan 700.000 samenvattingen beoordeeld. Zo weet je zeker dat je de beste documenten koopt!
Snel en makkelijk kopen
Je betaalt supersnel en eenmalig met iDeal, creditcard of Stuvia-tegoed voor de samenvatting. Zonder lidmaatschap.
Focus op de essentie
Samenvattingen worden geschreven voor en door anderen. Daarom zijn de samenvattingen altijd betrouwbaar en actueel. Zo kom je snel tot de kern!
Veelgestelde vragen
Wat krijg ik als ik dit document koop?
Je krijgt een PDF, die direct beschikbaar is na je aankoop. Het gekochte document is altijd, overal en oneindig toegankelijk via je profiel.
Tevredenheidsgarantie: hoe werkt dat?
Onze tevredenheidsgarantie zorgt ervoor dat je altijd een studiedocument vindt dat goed bij je past. Je vult een formulier in en onze klantenservice regelt de rest.
Van wie koop ik deze samenvatting?
Stuvia is een marktplaats, je koop dit document dus niet van ons, maar van verkoper AmbertjeToorn. Stuvia faciliteert de betaling aan de verkoper.
Zit ik meteen vast aan een abonnement?
Nee, je koopt alleen deze samenvatting voor €2,99. Je zit daarna nergens aan vast.