Kritische beroepssituatie 1
Naam student:
Studentnummer:
Klas: 20N-OVK-221
Regiedocent:
Stagejaar (en deel): jaar 2, deel 1
Stagecode: OVK2SSTG01
Datum: 14-9-2020 t/m 4-2-2021
Stage-instelling: Leliezorggroep
Stage-afdeling: PG-afdeling
Naam en contactgegevens werkbegeleider(s):
Naam en contactgegevens praktijkopleider:
Naam en contactgegevens instellingsdocent:
Situatie
, Competenties 1, 2, 3, 4, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 13, 14
Deze situatie speelt zicht af in een verpleeghuis op een gesloten PG-afdeling. Hier wonen mensen
met psychogeriatrische problemen of stoornissen. De naam van de afdeling is Rijnhaven en er wonen
normaal 21 bewoners. De situatie speelt zich af in week 5 van de stage. Het gaat over mevrouw X.
Mevrouw X is 73 jaar en is opgenomen vanwege alzheimer. Mw. loopt zelfstandig en is continent. Ze
vindt het moeilijk om hulp te krijgen, maar vind het wel belangrijk om er goed verzorgd uit te zien.
Tijdens de ADL doet mw. actief mee.
Soms is mw. verdrietig en vindt het dan fijn als je haar troost door bij haar te gaan zitten en
bijvoorbeeld een hand op haar schouder te leggen. Ze denkt wanneer zij verdrietig is vaak aan haar
overleden naasten. Ze is over het algemeen wel vrolijk gestemd.
Mw. heeft smetplekken in de liezen en op de onderbuik. Deze mag ik niet zelfstandig behandelen,
omdat de smetplekken geïnspecteerd moeten worden door een gediplomeerde. Mw. haar kies is
getrokken en geeft hier veel pijn aan. De situatie speelde zich af tijdens de dagdienst, bij de ADL in de
ochtend. Ik was op dit moment alleen bij mw., maar ik kon wel op elk moment naar mijn begeleider
van die dag toelopen als er iets aan de hand was.
Taak
Er werd door mijn begeleider van die dag verwacht dat ik mw. zelfstandig ondersteunde tijdens de
ADL, omdat ik dit hiervoor met die begeleider had afgesproken. Ik heb hierbij ook afgesproken dat ik
een collega roep, wanneer de smetplekken behandeld moeten worden (Competentie 3). Echter toen
ik binnenkwam was ze erg verdrietig. Ik heb bij de overdracht gehoord dat mw. veel last heeft van de
getrokken kies, maar niet nog dat ze verdrietig is. Ik ga hierom eerst proberen te achterhalen wat er
precies aan de hand is (competentie 4). Ik ga hierbij proberen om de vertrouwensrelatie met haar te
verbeteren (competentie 5).
Actie
Ik ben mw. haar kamer binnengegaan om te vragen of ze wilde beginnen aan de ADL. Waar ik haar
zag zitten op de stoel met haar nachtjapon, kousen en schoenen aan waarvan de veters niet waren
gestrikt. Ze was erg verdrietig. Ik ben naast haar op het bed gaan zitten en heb een hand op haar
schouder gelegd, omdat ik in haar zorgplan heb gelezen dat ze dit prettig vindt. Ik heb gevraagd
waarom ze zo verdrietig was. Ik kreeg als eerste antwoord dat ze veel pijn aan haar kies had. Maar
erna zei ze dat ze haar man en ouders die overleden zijn erg mist. Ik heb gezegd dat ik het me kan
voorstellen dat ze hen mist, maar heb geprobeerd de focus te leggen op de naasten die er nog wel
zijn. Hierop reageerde ze dat ze haar kleindochter graag weer wil zien. Ik heb hierop geantwoord dat
haar kleindochter op dat moment waarschijnlijk op school zit en ik niet weet wanneer ze langs zal
komen. Wel heb ik een foto van haar kleindochter laten zien en dit vrolijkte haar al een beetje op.
Maar erna begon ze weer te huilen en zei ze dat ze het allemaal niet meer wilde en dat ze dood
wilde. Dit vond ik wel heftig. Hierop heb ik gezegd dat haar zoon en kleindochter haar dan erg zullen
missen en dan heel verdrietig zullen zijn, dit begreep ze wel. Ze gaf eerst aan niet te willen wassen en
aankleden en zei dat ze naar huis ging. Ik heb hierna mw. kunnen overtuigen om toch te beginnen
aan de ADL door te zeggen dat haar kleindochter vast binnenkort langskomt en door te zeggen dat
we na het wassen lekker konden gaan ontbijten. Dit zag ze wel zitten (competentie 1,4,5).
Mw. was op dit moment wel in staat om zich te laten verzorgen. Dit weet ik, omdat ze nadat ik vroeg
of we dan konden beginnen met wassen en aankleden, ze haar nachtjapon al omhoog wilde trekken.
Ik heb haar gevraag hier even mee te wachten en mw. in de stoel laten zitten, terwijl ik alle kleding
verzamelde. Ik heb hierbij gevraagd welk shirt en welke broek ze aan wilde (competentie 2, 9).
Hierna heb ik haar veters gestrikt, zodat ze op bed kon gaan zitten om te wassen en aankleden. Ik
heb ervoor gekozen om haar op bed te wassen, omdat de stoel te krap was om haar op te wassen en
aankleden en omdat de smetplekken ook nog gecontroleerd moesten worden en dit moeilijk op de
stoel kan. Ik heb haar gevraagd om te gaan staan, dit ging een stuk minder makkelijk dan normaal.
2