Management
samenvatting
,Inhoudsopgave
Onderwerp 1 Organisatievormen en -structuren.....................................................................................................3
1.1 Interpreteren van een organogram (lijn//staf-, matrix- en projectorganisatie, staffuncties, functionele
relaties)..................................................................................................................................................................4
1.2 Herkennen van de verschillende beslissingsniveaus (strategisch, tactisch en operationeel) binnen een
organisatie.............................................................................................................................................................7
1.3 Begrijpen van de begrippen: span of control (spanwijdte) en scope of control (omspanningsvermogen)...7
Onderwerp 2: Leidinggeven......................................................................................................................................8
2.1 Herkennen van leiderschapsstijlen: laisser-faire, democratische, autocratische, consultatieve, directieve
en situationele leiderschapsstijl............................................................................................................................8
2.3 Herkennen en voorbeelden geven van een eenvoudig beslismodel..............................................................9
2.4 Herkennen van de plan, do, check, act-cyclus..............................................................................................10
2.5 Beschrijven en herkennen van de verschillende rollen, verantwoordelijkheden en taken van een
leidinggevende: coördineren, delegeren, controleren, instrueren, begeleiden en coachen.............................10
2.6 Herkennen van de management tactieken: direction and control, by objectives, by exeception, by
delegation, by walking around en management by seduction...........................................................................10
2.7 Herkennen van de cultuur van een organisatie: machts-, taak-, persoons- of mensgericht........................11
2.8 Beschrijven en herkennen van de vormen van situationeel coachen: ondersteunend coachen, coachen op
afstand, ontwikkelingsgericht coachen en instruerend coachen.......................................................................12
2.9 Beschrijven en herkennen van het doel en de kenmerken van een coachgesprek......................................12
Onderwerp 3: Communicatieve en sociale vaardigheden......................................................................................13
3.1 Begrijpen van de gesprekstechniek- en methode en herkennen in welke situatie deze gebruikt wordt;
directief en non-directief, tel land sell, tel land listen, probleemsolving, STAR(R)(T) en LSD............................13
3.2 Begrijpen en herkennen van het communicatieschema (zender, boodschap, ontvanger)..........................14
3.3 Begrijpen van de oorzaken van conflicten: tegengestelde belangen, bereiken van doelen, verdeling van
middelen en onderlinge relaties.........................................................................................................................14
3.4 Begrijpen van de manieren om met conflicten om te gaan: onderhandelen, confrontatie, compromis,
samenwerken, forceren, ontlopen en toedekken..............................................................................................14
Onderwerp 4: Motivatie/ beïnvloedingstrategieën................................................................................................15
4.1 Begrijpen van de relatie tussen leiderschapsstijl en motivatie bij medewerkers (McGregor, Herzberg,
Maslow, Vroom)..................................................................................................................................................15
4.2 Begrijpen van het verschil tussen intrinsieke en extrinsieke motivatie en hiervan voorbeelden kunnen
geven...................................................................................................................................................................16
4.3 Begrijpen van beïnvloedingsstrategieën: wederkerigheid, commitment en consistentie, sociale
bewijskracht, sympathie, autoriteit en schaarste...............................................................................................16
4.4 Uitleggen hoe het gebruik van strokes medewerkers kan motiveren..........................................................17
Onderwerp 5: Werving en selectie.........................................................................................................................18
5.1 Interpreteren van een functieomschrijving: taakuitvoering, verantwoordelijkheden en bevoegdheden...18
5.2 Begrijpen van de relatie tussen een functieomschrijving en de functiewaardering....................................18
, 5.3 Beschrijven van het proces werving en selectie van kandidaten (van het bepalen van de behoefte tot de
definitieve keuze van een kandidaat).................................................................................................................19
5.4 Onderscheiden van interne en externe werving en noemen van de voor- en nadelen hierbij....................19
5.5 Noemen van diverse vormen van externe werving......................................................................................20
5.6 Voorbeelden geven van hulpmiddelen bij selectie.......................................................................................20
5.7 Voorbeelden geven van selectiecriteria in relatie tot de functieomschrijving.............................................21
5.8 Begrijpen van en voorbeelden geven van de gelijke behandeling wetgeving..............................................21
5.9 Uitleggen van de functie en het doel van de sollicatiecode NVP.................................................................21
Onderwerp 6: Arbeidsovereenkomst......................................................................................................................22
6.1 Herkennen en voorbeelden geven van vormen van arbeidsovereenkomsten: tijdelijk, vast, freelance, 0-
urencontract, VOG, uitzendovereenkomst, zzp’er.............................................................................................22
6.2 Uitleggen van de functie van een proeftijd en de wettelijke eisen die hieraan gesteld worden.................23
6.3 Herkennen en voorbeelden geven van primaire en secundaire arbeidsvoorwaarden................................24
6.4 Uitleggen en voorbeelden geven van: de functie en het doel van een cao, de betrokken partijen en de
verhouding tot een arbeidsovereenkomst.........................................................................................................24
6.5 Voorbeelden geven van redenen om een arbeidsovereenkomst te beëindigen en de wetgeving hierbij. .24
Onderwerp 7: Verzuim............................................................................................................................................25
7.1 Herkennen en voorbeelden geven van oorzaken van verzuim.....................................................................25
7.2 Herkennen en voorbeelden geven van manieren waarop verzuim voorkomen en/of bestreden kan
worden................................................................................................................................................................25
7.3 Voorbeelden geven van de relatie tussen langdurig ziekteverzuim en de Wet Verbetering Poortwachter 25
7.4 Begrijpen van de functie, het doel en de globale inhoud van de Arbowet, de Arbeidstijdenwet en het
Arbeidstijdenbesluit............................................................................................................................................26
Onderwerp 8: Functioneren en beoordelen...........................................................................................................26
8.1 Herkennen en voorbeelden geven van de functie en het doel van de HRM-cyclus: planningsgesprek,
functioneringsgesprek, beoordelingsgesprek en loopbaangesprek...................................................................26
8.2 Herkennen van beoordelingsfouten: gemiddelde scores, halo-effect, horn-effect, vooroordelen en nadruk
op recente gebeurtenissen.................................................................................................................................27
8.3 Begrijpen van de functie, de inhoud en het doel van een personeelsdossier..............................................27
Onderwerp 9: Opleiden...........................................................................................................................................28
9.1 Begrijpen en herkennen van de voor- en nadelen van intern en extern opleiden.......................................28
9.2 Uitleggen van het verschil tussen opleidingsbehoefte en opleidingsnoodzaak...........................................29
9.3 Uitleggen van de functie en het doel van een opleidingsplan als instrument voor een manager...............29
Onderwerp 10: Personeelsplanning........................................................................................................................30
10.1 Begrijpen van het verschil tussen een kwantitatieve en een kwalitatieve personeelsplanning................30
10.2 Noemen van de informatie die in een personeelsplanning staat (inclusief inzet en kengetallen
personeelskosten en verzuim, arbeidsproductiviteit en verhoudingen omzet/per fte/gewerkt uur/werkende)
.............................................................................................................................................................................31
10.3 Beoordelen van een personeelsplanning....................................................................................................31
,ONDERWERP 1 ORGANISATIEVORMEN EN -STRUCTUREN
,1.1 INTERPRETEREN VAN EEN ORGANOGRAM (LIJN//STAF-, MATRIX- EN PROJECTORGANISATIE,
STAFFUNCTIES, FUNCTIONELE RELATIES)
- De organisatiecultuur geeft in feite weer hoe de organisatie functioneert.
De organisatiestructuur kun je weergeven in een organisatieschema
(organigram), dit is een visuele, overzichtelijke, schematische voorstellen
van de belangrijkste kenmerken van de horizontale taakverdeling en de
verticale taakverdeling in een organisatie.
Een organigram maakt de communicatielijnen, de onderlinge relaties,
bevoegdheden, verantwoordelijkheden en beslissingslijnen duidelijk.
- In de verticale opstelling is er sprake van twee dimensies; de verticale
dimensie geeft de bestuurlijke niveaus aan en de horizontale dimensie
geeft aan op welke manier de werkzaamheden zijn ingedeeld.
In de horizontale opstelling zijn de twee dimensies juist omgekeerd, de
grootste bevoegdheid staat aan de linkerzijde en de kleinste bevoegdheid
staat aan de rechterkant, dit zie je vooral bij kleinere organisaties.
Stafrelati
- Een stafrelatie ontstaat als er in een organisatiestructuur
e Stafrelati
staffuncties zijn. De staf is een adviserend persoon of e
ondersteunende afdeling van de lijnfunctionaris waaraan
de staf is toegevoegd. Een staf heeft gespecialiseerde
kennis op een bepaald vakgebied die je in principe alleen
ziet in grote organisaties. De staf heeft stafbevoegdheid,
dit houdt in dat hij recht heeft op voorlichting en advies
te geven aan de lijnfunctionaris.
- De functionele relatie is een relatie waarbij een gespecialiseerde
lijnfunctionaris, dwingende aanwijzing mag geven aan een lijnfunctionaris
op een ander niveau zonder sprake van een hiërarchische relatie. De
dwingende aanwijzingen moeten betrekking hebben op de specialisatie
van de betreffende lijnfunctionaris. Het is een mix van een hiërarchische
relatie en de stafrelatie.
Voorbeeld:
Horizontaal Het hoofd inkoop heeft een eenmalige partij overhemden
gekocht. Hij geeft aan het hoofd marketing dwingende aanwijzingen om de
promotie te regelen.
Verticaal (top-down) Chef administratie geeft dwingende aanwijzingen
aan de filiaalmanager op lager niveau in de organisatie op het gebied van
de indeling van de administratie.
Verticaal (down-top) Een medewerker van de beveiligingsdienst
verzoekt vriendelijk de filiaalmanager zijn tassen te laten controleren, de
filiaalmanager is verplicht om op dit verzoek in te gaan.
, - De lijnorganisatie is de meest eenvoudige organisatiestructuur, het is de
basisvorm op verschillende varianten. Er zijn eenhoofdige leiding en er is
een duidelijke gezagsverhouding.
Je onderscheid meerdere niveaus en deze hebben een lijnverhouding. De
leiding is belast met controle; het uitvoerende personeel is verantwoording
verschuldigd aan de leidinggevende.
Voordelen lijnorganisatie Nadelen lijnorganisatie
Verantwoordelijkheden en Lange communicatiewegen.
bevoegdheden zijn duidelijk voor De leidinggevende moet een
iedereen. allesweter zijn.
Goede controle mogelijkheden. Weinig of geen specialisten ter
Snelle besluitvorming mogelijk. beschikking.
Duidelijkheid in de Kans op snelle overbelasting op de
gezagsverhoudingen. leiding
- Er is sprake van een lijn-staforganisatie als je aan een lijnorganisatie
deskundigen toevoegt met een adviserende functie. Het is een
combinatie van de lijn- en de functionele organisatie.
De specialismen zijn ondergebracht in een staffunctie, deze voeg
je toe door een horizontale lijn aan de verticale lijn te verbinden.
Deze staffunctie kunnen op ieder niveau binnen de organisatie
voorkomen.
Algemene staf verzamelen en analyseren van gegevens,
inwinnen van informatie, verrichten administratief werk,
uitwerken en voorbereiden van de te nemen beslissingen.
Specifieke staf ondersteunt inhoudelijk (verkoopstaf,
marketingstaf), doen van suggesties over het commerciële beleid,
ontwikkelen van een opleidingsprogramma.
Voordelen lijn-staf organisatie Nadelen lijn-staf organisatie
De eenheid van leidinggeven blijft De staf is vaak te theoretisch
gehandhaafd ingesteld
Je kunt gebruik maken van De staf draagt geen
specialisten verantwoordelijkheid
Je krijgt meer ruimte voor andere De staf kan gaan overheersen bij de te
werkzaamheden nemen beslissingen
- In een projectorganisatie vormt het personeel van verschillende
afdelingen, uit de verschillende bestuurlijke niveaus, tijdelijk een formele
groep met als doel een eenmalige activiteit uit te werken waarvan het te
bereiken resultaat al vooraf staat.
Een projectgroep;
- Is een onderdeel van de bestaande organisatie
- Is een tijdelijke formele groep
- Bestaat uit personeel met specifieke kennis en ervaring die vereist is voor