Natuuronderwijs inzichtelijk
Samenvattingen
Hoofdstuk 1 Planten
, 1.1 Indeling van het plantenrijk
De indeling van het plantenrijk
Wieren
De wieren (algen) vormen de hoofdgroep met de eenvoudigste bouw.
De wieren hebben geen echte wortels, stengels en bladeren.
Wieren kunnen eigen voedsel maken d.m.v. fotosynthese.
Soorten wieren:
Eencellige wieren (algen)
Draadvormige wieren
Kranswier
Bruin blaaswier
Korstmossen
Korstmossen zijn grijsgroene plakkaten of ‘korsten’ op boomstammen. Een
korstmos is een samenlevingsvorm tussen een alg en een schimmel, dit
noem je symbiose.
Soorten korstmossen:
Korstvormige mossen
Bladvormige mossen
Struikachtige mossen
Mossen
Mossen zijn landplanten met een vochtige leefomgeving.
Hebben geen transportsysteem van vaatbundels.
Hebben geen echte wortels, maar een soort haartjes.
Nemen water op via hun dunne, eenvoudige blaadjes met daarin
opgeloste voedingsstoffen.
Produceren sporendragers of sporenkapsels voor de voortplanting.
Sporen bestaan uit wat erfelijk materiaal, met een omhulsel.
Paardenstaarten
Paardenstaarten leven op een droger landleven.
Hebben wortels, stengels en bladeren. De stengels en bladeren
hebben een wasachtige laag tegen uitdroging.
De stengels en bladeren bevatten vaatbundels en houtachtig
materiaal voor de stevigheid.
Varens
Varens groeien uit een wortelstok, en hebben grote veer nervige
bladeren.
Ze groeien opgerold uit de grond, de bladeren ontrollen langzaam.
Aan de onderkant van de bladeren ontstaan sporendragers.
, Planten zicht geslachtelijk voort.
Zaadplanten
Zaadplanten hebben een uitgebreid wortelstelsel en vaatbundels.
Leven op een droog landleven.
De stevige stengels en bladeren hebben een wasachtige laag.
Planten zich voort via zaden, die een embryonaal plantje met
voedsel bevat voor de kiemperiode.
Coniferen
Coniferen zijn naaktzadigen.
Is een kegeldrager (letterlijk).
Ze hebben geen bloemen en vruchten, hun zaden ontwikkelen zich
op de houtige schubben van kegels.
De zaden bevinden zich niet in de vrucht.
Voorbeelden: een den, een spar, naaldbomen.
Bloemplanten
Bloemplanten zijn bedektzadige.
Ze hebben bloemen die een centrale rol spelen bij de voortplanting.
Bestuiving bevruchting in vruchtbeginsel zaad gaat
ontwikkelen groeit uit tot vrucht en wordt een bloemplant.
Het zaad groeit in de vrucht.
De vruchten hebben een belangrijke rol bij de verspreiding van de
zaden.
1.2 De bouw van zaadplanten
Wat nodig om te groeien
De toppen van de stengels en wortels zorgen voor de groei in de
lengte.
De knoppen kunnen uitgroeien tot nieuwe zijtakken, bladeren en/of
bloemen.
, De stengel heeft gespecialiseerde cellen die ervoor zorgen dat deze
in de dikte groeit.
De belangrijkste kiemings- en groeifactoren zijn licht,
koolstofdioxide, zuurstof, water, voedingszouten en warmte.
Bouw en functie van bladeren
Fotosynthese
De plant neemt zonlicht, koolstofdioxide en water op en stoot/
maakt zuurstof en glucose.
De fotosynthese vindt plaats in de bladgroenkorrels.
De bladgroenkorrels bevinden zich in de cellen van bladeren en
stengels.
De bladgroenkorrels absorberen alle kleuren
van het zonlicht, behalve de groene kleur.
Hierdoor hebben zij een groene kleur.
Assimilatie: van water en koolstofdioxide
maakt de bladgroenkorrels energieke
suikers; glucose (aanmaak).
De suikers die de bladgroenkorrels maken
dient als bouwstof en brandstof.
Bij de verbranding wordt de fotosynthese
omgekeerd, dit noem je dissimilatie
(afbraak).
De huidmondjes zitten aan de onderkant van een blad, deze kunnen
geopend worden en gesloten worden. Hiermee wordt zuurstof en
koolstofdioxide afgegeven en opgenomen, en wordt hiermee de
verdamping geregeld.
Celkern bevat erfelijk materiaal in vorm van chromosomen.
Spelen een belangrijke rol bij (regel) processen in de cel.
Celplasma bevat water, eiwitten en de organellen (celonderdelen
die een specifieke functie in de cel vervullen bijv.
energievoorziening.
Celmembraan begrenst de cel en reguleert het transport van en naar
de cel.
Celwand is een extra begrenzing, zorgt voor extra stevigheid en
kan verhouten; zo ontstaan houtvaten.
Vacuole is een blaasje gevuld met water en opgeloste stoffen
(zout, reservestoffen, kleurstoffen en afvalstoffen).
Bladgroenkorrels spelen een belangrijke rol bij fotosynthese. Kunnen zicht
ontwikkelen tot kleurstofkorrels, ze kunnen ook een
opslagfunctie hebben en zetmeelkorrels vormen
wanneer glucose wordt omgezet in zetmeel.