WG 1
Buisman
De eerste stap in het strafwetgevingsproces is de vaststelling of en op welke wijze bepaalde
gedragingen moeten worden strafbaar gesteld. Dit vereist dat de verschillende argumenten
voor en tegen strafbaarstelling tegen elkaar worden afgewogen.
Criteria die veelvuldig terugkomen zijn: het moreel verwerpelijk karakter van het gedrag, het
tolerantiebeginsel, het beginsel van ultimum remedium, het schadebeginsel, en de
handhaafbaarheid en effectiviteit van de strafbaarstelling. Op deze wijze wordt beoogd bij te
dragen aan een inzichtelijk wetgevingsproces, het structureren van het
criminaliseringsdebat, en het vergroten van de kwaliteit van het strafrechtelijk
wetgevingsproces. Daarnaast een vast kader hanteren zodat aan de noodzakelijk checks and
balances wordt getoetst.
De criteria van De Roos worden in Nederland gekenmerkt als een van de leidende sets van
criteria en worden zodoende ook vaak in de wetenschap en de praktijk toegepast om de
vraag te beantwoorden of ongewenst gedrag strafrechtelijk dient te worden gehandhaafd.
Legitimatie
Schade negatieve voorwaarde (strafrecht enkel gelegitimeerd om schade aan anderen te
voorkomen)
In het licht van de werken van Mill en Feinberg wordt gesteld dat de wetgever enkel mag
optreden indien het ongewenste gedrag schadelijk is voor anderen (harm to others).
In het licht van het tolerantiebeginsel kan enkel over worden gegaan tot strafbaarstelling,
indien het gedrag niet kan worden getolereerd uit het oogpunt van individuele vrijheden.
Paternalisme moet worden voorkomen; een individu moet in beginsel vrij zijn om zijn of haar
eigen keuzes te maken.
Het schadebeginsel weegt de omvang en waarschijnlijkheid van de door het gedrag
veroorzaakte schade af tegen de gevolgen van strafrechtelijke handhaving, zoals inbreuken
op mensenrechten.
Onrechtmatigheid Dual element treshold.
Als de opzettelijke, roekeloze of nalatige inbreuk op de belangen van anderen of de staat.
Strafrecht stelt gedrag strafbaar dat (moreel) verwerpelijk wordt geacht, en legitimeert
zodoende de veroordeling en bestraffing van de persoon die verwijtbaar de verbodsbepaling
overtreedt.
De inbreuk op een rechtsbelang van een ander of de staat, impliceert dat de gedraging
plaatsvond zonder toestemming en dus onrechtmatig is.
,Rechtsgoed beschrijving specifiek probleem dat moet worden aangepakt, ic het schadelijke
en onrechtmatige gedrag. Moet met voldoende duidelijkheid kunnen worden benoemd.
Kort samengevat, de keuze voor strafbaarstelling van gedrag is legitiem indien er sprake is
van onrechtmatig gedrag dat (mogelijk) schade toebrengt aan een rechtsgoed dat met
voldoende concreetheid kan worden benoemd.
Rechtvaardiging (EBL)
Prospectieve proportionaliteit
Wetgevend optreden mag niet ingrijpender zijn dan noodzakelijk om het beoogde doel te
bewerkstelligen.
Afweging noodzaak (normbevestiging, censuur, slachtofferbescherming) tegen de nadelige
gevolgen (inbreuken op mensenrechten, kosten van de inzet van het strafrechtssysteem) af
te wegen. De gevolgen van de beoogde reactie van de staat moet in verhouding staat tot de
ernst van het onrechtmatige gedrag.
Ultima ratio
Het strafrecht moet worden ingezet als laatste redmiddel: het moet subsidiaire bescherming
bieden (het subsidiaire karakter van het strafrecht) ten aanzien van een beperkt aantal
rechtsgoederen (gefragmenteerde karakter van het strafrecht).
Door systematisch bepaalde feiten te veroordelen wordt gecommuniceerd welke feiten
laakbaar zijn.
Met een dergelijke aanpak wordt het strafrecht niet langer ingezet als ultimum remedium,
maar als optimum remedium. Het strafrecht is in dat geval een van de beleidsinstrumenten
waarmee het gedrag van de samenleving kan worden gereguleerd.
Effectiviteit
Hanteerbaarheid van de do, capaciteit van het strafrechtelijke systeem en generale
preventie.
Formulering
Interne subsidiariteit
Valt het al onder een bestaande strafbaarstelling, of kan het eronder gebracht worden?
- Kijken naar: fair labelling te ruime strafbaarstellingen kunnen leiden tot selectieve
vervolging, waarin het risico schuilt dat vervolging oneerlijk, ongepast of zelfs
discriminatoir is.
,Legaliteit
Lex certa toegankelijk en voorzienbaar. Is het voorzienbaar dat het ongewenste gedrag
strafbaar is onder de bestaande strafwetgeving? Komt de wetgever tot de conclusie dat het
gedrag een nieuwe afzonderlijke strafbepaling vereist, dan dient hij na te gaan of het gedrag
voldoende duidelijk en precies kan worden omschreven.
Retrospectieve proportionaliteit
Staat de sanctie in verhouding tot de ernst van het strafbare feit?
Evidence bases lawmaking (EBL)
De criteria verplichten de wetgever om bewijs aan te dragen ten aanzien van de noodzaak
van de strafbaarstelling van het ongewenste gedrag.
De begrenzende criteria die de strafbaarstelling recht- vaardigen, zullen deels voortbouwen
op het onderzoek dat is gebruikt in het kader van de legitimatie van de strafbaarstelling
In het licht van de drempelcriteria, die de strafbaarstelling dienen te legitimeren, dient de
wetgever aan te tonen dat de criteria schade, onrechtmatigheid en rechtsgoed zijn vervuld,
door in te gaan op de etiologie, prevalentie en gevolgen van het strafbare gedrag en de
mogelijkheden onder het huidige wettelijke systeem. Hierbij kan gebruik worden gemaakt
van criminologisch, victimologisch en ander empirisch onderzoek om te bepalen of het
wederrechtelijke gedrag schade toebrengt aan een rechtsgoed.
De begrenzende criteria die de strafbaarstelling rechtvaardigen, zullen deels voortbouwen
op het onderzoek dat is gebruikt in het kader van de legitimatie van de strafbaarstelling. De
vraag of strafbaarstelling voldoet aan het beginsel van prospectieve proportionaliteit zal
bijvoorbeeld afhangen van de ernst van het probleem. In het kader van ultima ratio dient de
wetgever te onderzoeken of het huidige wettelijke systeem niet reeds afdoende
mogelijkheden biedt om het ongewenste gedrag aan te pakken. Effectiviteit kan worden
bewezen met criminologisch en sociologisch onderzoek naar de aard, prevalentie,
achtergrond en beïnvloedbaarheid van het gedrag en de daders. Een andere mogelijkheid
is om een analyse te maken, waarbij de kosten en nadelen kunnen worden afgewogen tegen
de voordelen van de strafbaarstelling.
Ten aanzien van de laatste stap, de formulering van de strafbaarstelling, zal retrospectieve
proportionaliteit eveneens enig bewijs vereisen. Zo zal het onderzoek in het kader van de
legitimatie van de strafbaarstelling kunnen worden gebruikt om te bepalen of de beoogde
maximumstraf in verhouding staat tot de ernst van het strafbare feit en dient te worden
beoordeeld of de beoogde straf past binnen het huidige wettelijke systeem.
, Cleiren
Wettelijke strafbaarstelling biedt dus ruimte voor zeer ingrijpend overheidsoptreden.
Allereerst vormt de wettelijke strafbepaling de condito sine qua non om te kunnen spreken
van een strafbaar feit (delict), alsmede voor het toepassen van een straf of maatregel, het
adagium nullum delictum, nulla poena sine praevia lege poenali
De vraag onder welke omstandigheden, voorwaarden en/of met welke argumenten men
mag of moet overgaan tot strafbaarstelling is dus niet van ondergeschikt belang, maar
rechtstreeks ver- bonden met eisen legaliteit en rechtsbescherming en daarmee met
beginselen van onze democratische rechtsstaat.
Wel is het zo dat het parlement, noch de burger met behulp van een evenwichtige
belangenafweging wordt overtuigd van het belang van strafbaarstelling, maar veeleer met
politieke slogans die niet altijd evenwichtig ogen. De vraag is dan ook gerechtvaardigd of
criteria voor strafbaarstelling om inhoudelijke redenen geen zinvolle bijdrage meer kunnen
leveren aan het vraagstuk van strafbaarstelling, dan wel dat het gebruik daarvan
eenvoudigweg niet van pas komt in het actuele debat en proces van wetgeving.
Daarbij wordt duidelijk dat die criteria zowel een faciliterende als een legitimerende functie
hebben.
Dat strafrechttheorieën en straftheorieën de normatieve zijde van de strafbaarstelling
dienen te legitimeren, terwijl de criteria voor strafbaarstelling als denkschema vooral een
faciliterende functie hebben bij de beantwoording van de vraag of en zo ja hoe en in welke
mate het strafrecht als wetgevingsinstrument zal moeten of mogen worden ingezet. Het
denkschema omvat zowel criteria met een normatieve lading als criteria met een meer
objectieve statuur of referentie. Tezamen vormen die criteria een instrumentarium om tot
een verantwoorde, evenwichtige en legitieme afweging te komen bij de vraag of gedrag
strafbaar moet worden gesteld of niet. In onderlinge weging en afstemming hebben zij de
potentie om bij te dragen aan het proces van signaleren, waarderen en definiëren van
gedrag dat in aanmerking komt voor strafbaarstelling, gericht op legitieme antwoorden voor
actuele maatschappelijke vraagstuk- ken en met inachtneming van wetenschappelijk
verantwoorde methoden en bruikbare en adequate middelen. Ze zijn gericht tot de organen,
instituties en personen die bij het wetgevingsproces zijn betrokken, gericht op actuele en
legitieme doelen en moeten de keuzes van de wetgever kunnen verantwoorden en
bruikbare en adequate oplossingen bieden.
De functie van criteria voor strafbaarstelling is in het voorafgaande aangeduid als faciliterend
en legitimerend. Ze zijn erop gericht om de wetgever te ondersteunen bij het kiezen en
verantwoorden van bruikbare en adequate oplossingen voor actuele en legitieme doelen.
Hoewel de faciliterende functie door het merendeel van de strafrechtswetenschappers
wordt erkend en ook de minister in relatie tot zijn EU-beleid refereert aan diverse criteria,
wordt er in de praktijk van het wetgevingsproces niet systematisch en maar zeer marginaal
gebruik gemaakt van deze criteria en zeker niet in de vorm van een afgewogen
toetsingskader. Het verwaarlozen van die functie is op zichzelf al zorglijk, maar is nog
zorgelijker nu die verwaarlozing een uit- drukking lijkt te zijn van de miskenning van de
waarde van die criteria.