Samenvatting diagnostiek
Thema: Cognitie en gedragsproblemen (Week 1 & 2)
Leerdoelen:
1. Wat is de samenhang van cognitief functioneren en gedragsproblemen?
2. Hoe deze samenhang wordt verklaard?
3. Hoe je als diagnosticus onderzoek doet naar een verstandelijke beperking?
4. Hoe je als diagnosticus achter onderliggende oorzaken van gedragsproblemen bij een
verstandelijke beperking kunt komen
5. Welke kanttekeningen er te plaatsen zijn bij een IQ score en wat zegt die over de
mogelijkheden en beperkingen van de cliënt?
Literatuur:
• Ponsioen, A. (2005). De waarde van een IQ score bij kinderen met een licht
verstandelijke beperking.
• Ruiter, S., Hurks, P., Timmerman (2017) IQ score is dringend aan modernisering toe.
Naar een nieuwe interpretatie en classificatie van de geschatte intelligentie
• Koster, I., Stams, G., Kaldenbach, Y. (2018) Een IQ test op je slechste moment: is dat
wel slim?
• Didden, Troost, Moonen, Groen (2017). Handboek psychiatrie en lichte
verstandelijke beperking → Hoofdstuk 1, 7,. 17 en 18
• Dosen, A (2014). Psychische stoornissen, probleemgedrag en verstandelijke
beperking → Hoofdstuk 17
• Kaldenbach., (2015). De verstandelijke beperking (verstandelijke
ontwikkelingsstoornis) in de DSM-5
• Crocker. (2013). Intellectual disability and co-occuring mental health and physical
disorders in aggressive behaviour.
• Emerson & Einfeld (2010). Emotional and behavioural difficulties in young children
with and without developmental delay: a binational perspective
• Goodman (1995). The relationship between Normal Variation in IQ and Common
Childhood Psychopathology: A clinical study
• Plomin et al., (2002) Associations between behaviour problems and verbal and non
verbal cognitive abilities and disabilities in early childhood
• Schuiringa et al (2015). Parenting and the parent child relationship in families of
children with mild to borderline intellectual disabilities and externalizing behaviour.
Artikel: De waarde van een IQ-Score bij kinderen met een licht verstandelijke
beperking, Albert Ponsioen, 2005
→ Een IQ score is (te) belangrijk bij een indicatiestelling of zorgtoewijzing van LVG
kinderen er wordt zo teveel de nadruk gelegd op maar één kenmerk van deze groep kinderen.
Inleiding: Een IQ score heeft in de klinische praktijk een erg doorslag gevende rol. Het
overschaduwt andere aspecten zoals sociale redzaamheid. Het wekt de suggestie dat IQ een
stabiel en hard gegeven is. Een Vast IQ getal is handig voor de slagboom diagnostiek. Sociale
redzaamheid zou moeten worden meegewogen, daar is men het over eens. In het
1
,classificatieschema wordt echter een 1:1 relatie gesuggereerd tussen IQ score en mate van
begaafdheid en verstandelijke beperking.
Onderzoeksliteratuur: de betekenis van het begrip IQ voor LVG kinderen blijft onduidelijk
want:
• Normeringsonderzoek wordt gedaan bij groepen die in de praktijk nauwelijks
intelligentietesten ondergaan, terwijl bij LVG kinderen dit juist veel gebeurd.
• Bij veel onderzoek naar LVG kinderen is de gemiddelde IQ score het criterium
waarmee de onderzoeksgroepen zijn ingedeeld, terwijl intelligentieprofielen kunnen
verschillen
• Intelligentietests worden meer vanuit empirisch oogpunt geconstrueerd dan vanuit
theoretisch kader
Uit longitudinaal onderzoek (Carvajal e.a, 1984) bleek dat de IQ score van LVG kinderen in
de 17 jaar van het onderzoek steeg. Wat twijfel brengt aan de stabiliteit van IQ score.
Daarnaast kan de keuze van de IQ test verschil maken. Zo is de WISC gemiddeld 8 IQ punten
lager dan bijvoorbeeld StanfordBinet.
Als men naar de onderzoeksliteratuur kijkt lijkt samenvattend:
1. Grote spreiding met name bij performale taakprestaties
2. Factoren als comorbiditeit kunnen een rol spelen bij de afwijkende factorstructuur van
intelligentie
3. Als de subtests samenhangen met verschillende schoolprestaties wordt er sowieso een
disharmonisch ontwikkelingsprofiel gevonden
4. De hoogte van de tests wordt beïnvloed door welke test en de leeftijd.
Men zou voorzichtiger met de IQ scores moeten omgaan. De ontwikkelingen rondom IQ
testen en LVG kinderen hebben geleid tot ontwikkeling van een alternatief
intelligentieonderzoek. Het cognitive Assesment System (CASS). Hieraan ligt een theoretisch
model van cognitief functioneren ten grondslag het PASSmodel. Voor elk cognitief domein
(planning, attention, succesive en simultaneous information processing) worden taken
voorgesteld om deze domeinen zo zuiver mogelijk te meten. Bovendien is een remediatie
programma ontwikkelt om specifieke tekorten aan te pakken → de CAS wordt nog getest.
Conclusie
Dit zijn de belangrijkste bevindingen die kunnen leiden tot een meer verantwoord gebruik
van IQ score bij LVG kinderen:
1. IQ is niet het enige kenmerk van een LVG kind
2. IQ is geen vaste aangeboren grootheid
3. IQ tests hebben bij LVG kinderen een andere structuur dan bij niet-LVG kinderen
4. Bij grote verschillen tussen het preformale en verbale IQ heeft de totale IQ score
weinig betekenis
5. IQ scores zijn afhankelijk van het type en de versie test
6. Sommige subtests doen een beroep op aangeleerde kennis. Aangezien deze kinderen
moeite hebben met leren zullen ze automatisch laag scoren
7. Men moet alternatieven voor het traditionele intelligentieonderzoek gebruiken
2
, Eendimensionaal, beschrijvende en classificerende diagnostiek → meerdimensionale,
verklarende en handelingsgerichte diagnostiek.
Vraag werkcollege: Waarom is het beter alleen een betrouwbaarheidsinterval te rapporteren
en niet het punt IQ?
→ Een betrouwbaarheidsinterval geeft een minimum en maximum aan en dan weet je beter
dat je goed zit (95%). Bij een IQ score weet je minder goed of een LVB wel passend is.
Verder opletten met LVB en IQ score want:
1. Spreiding tussen performale taakprestaties
2. Bij LVB kinderen hebben de intelligentie testen een andere factor structuur waardoor je ze
niet kunt vergelijken met regulier IQ
3. Door disharmonische intelligentieprofielen zou je geen vast IQ moeten mogen geven,
bereik zou wel mogen
4. leeftijd en type test beïnvloeden de IQ score bij LVB kinderen
Artikel: IQ-Score is dringend aan modernisering toe. Naar een nieuwe interpretatie en
classificatie van de geschatte intelligentie, Ruiter, Hurks en Timmerman, 2017
Een intelligentietest bij een kind of jongere levert kwantitatieve en kwalitatieve informatie
op. De kwalitatieve informatie komt door de observatie van de onderzoeker tijdens de
afname. De kwalitatieve informatie is een belangrijk onderdeel van een rapportage. De
kwantitatieve resultaten zijn gebaseerd op de prestaties van het kind tijdens de test.
Als dezelfde persoon twee verschillende IQ testen doet zal zijn score in de regel verschillen.
Het blijkt dat tests in verschillende mate een beroep doen op schoolse vaardigheden en op de
onderliggende cognitieve processen zoals informatieverwerking.
Het CHC-model is de basis van veel moderne intelligentietests. Dit model geeft richting aan
welke cognitieve functies sowieso getest moeten worden voordat er uitspraak kan worden
gedaan over iemands intelligentie niveau. Carroll formuleerde 65 cognitieve functies, dit zou
natuurlijk teveel zijn om te testen. Daarom is het opgedeeld
• De 65 cognitieve functies → stratum I functies
• De 65 functies geclusterd in 8 tot 10 bredere ‘ hogere orde categorieën’ van
cognitieve functies → stratum II functies, er moeten zoveel mogelijk van deze
functies worden getest om het intelligentie niveau vast te stellen
• Intelligentieniveau (g) → stratum III
Helaas wordt er nog steeds veel gewerkt met de ‘verzamelscore IQ’. Omdat testen
verschillende uitkomsten kunnen geven is het belangrijk aan te geven welke test is gebruikt
en de IQ score te geven in een betrouwbaarheidsinterval. Door het geven van een
betrouwbaarheidsinterval wordt rekening gehouden met de meetonzekerheid van de test en
daarmee worden toevallige, niet structurele invloeden beperkt.
Vraag werkcollege: Leg uit wat Stratum I, II en II functies zijn en wat afname van de
WISCV-NL hier voor informatie over geeft?
3