SAMENVATTING PERIODE 1 BCO
KERNTHEMA’S VAN BESTUUR EN ORGANISATIEWETENSCHAPPEN
INHOUDSOPGAVE
College 1- Introductie .............................................................................................................................................. 3
Hatch 1: what is organization? (p.1-20) .............................................................................................................. 3
Grey: introduction (p.2-18) ................................................................................................................................. 4
College 2: Scientific Management & Ford ............................................................................................................... 5
Grey 1: Bureaucracy and Scientific Management (p.20-25, P.31-43) ................................................................. 5
Hatch 2: the physical structure of organizations (p.35-40) ................................................................................. 6
Aantekeningen college 2 ................................................................................................................................. 7
College 3: Humanistisch management .................................................................................................................... 7
Hatch 2: What is the best way to organize (t/m p.35) ........................................................................................ 7
Grey 2: Human relations theory and People Management (p.51-58) ................................................................ 9
Aantekeningen college 3 ................................................................................................................................. 9
College 4: Het bureaucratiemodel en de informele organisatie ........................................................................... 10
Grey 1: Bureaucracy and Scientific Management (p.25-30) ............................................................................. 10
Aantekeningen college 4 ............................................................................................................................... 10
College 5: Onbedoelde gevolgen bestuur en beleid ............................................................................................. 11
Engbersen 2: de onbedoelde effecten van sociaal beleid (p.23-43) ................................................................. 11
Aantekeningen College 5 .............................................................................................................................. 13
College 6: samenvattend & restjes (tot nu toe) .................................................................................................... 14
Aantekeningen College 6 .............................................................................................................................. 14
College 7: Organisatie en omgeving ...................................................................................................................... 15
Hatch 2: iNfluence technology & environment (p.40-50) ................................................................................. 15
Hatch 3: What does it mean to be an organization (P.51-62) ........................................................................... 17
Aantekeningen College 7 .............................................................................................................................. 19
College 8: Cultuur management en zelfsturing ..................................................................................................... 21
Grey 3: Organizational Culture and Self-management ..................................................................................... 21
Aantekeningen College 8 .............................................................................................................................. 23
College 9: Postbureaucratie & Verandermanagement ......................................................................................... 24
Grey 4: Post-bureaucracy and Change Management (p.84-105) ...................................................................... 24
Aantekeningen college 9 ............................................................................................................................... 26
College 10: Cultuur, Macht en identiteit ............................................................................................................... 29
Hatch 3: What does it mean to be an organization? (P.62-70) ......................................................................... 29
1
, Hatch 4: Who does organizing serve? (P.71-92) ............................................................................................... 30
Aantekeningen college 10 ............................................................................................................................. 32
College 11: Restjes en overzicht............................................................................................................................ 36
Grey Conclusion (P.132-149) ............................................................................................................................. 36
Bijlage I- begrippenlijst .......................................................................................................................................... 37
Bijlage II- Alle theorieën samengevat ................................................................................................................... 41
B-lijn: ..................................................................................................................................................................... 41
1.Bureaucratie vs Humanistisch management ................................................................................................. 41
2.Bureaucratisch vs cultuurmanagement ......................................................................................................... 46
3.Bureaucratie vs Postbureaucratie / verandermanagement .......................................................................... 47
De O-lijn ................................................................................................................................................................ 51
4.Bureaucratiemodel vs bureaucratiestudies ................................................................................................... 51
5.Contigentietheorie vs Institutionele theorie en Enactmenttheorie ............................................................... 54
6.Macht Cultuur en Symboliek .......................................................................................................................... 57
2
,COLLEGE 1- INTRODUCTIE
HATCH 1: WHAT IS ORGANIZATION? (P.1-20)
Competitie binnen een organisatie is even belangrijk als samenwerken. Als middelen ongelimiteerd zouden zijn
en er geen competitie voor nodig is, is de motivatie om te organiseren minimaal. Competitie maakt altijd deel
uit van een organisatie ook al is een organisatie afhankelijk van samenwerkingen om doelen te bereiken.
Organisaties ontstaan door:
- Competitie en samenwerkingen;
- Specialisatie (met als gevolg een onderscheidende organisatie);
- Vertrouwen en bevestiging;
- Ontdekkingen (technologisering) en uitbuiting;
- Industrialisatie en globalisatie; meer mogelijkheden, meer gebieden en meer mensen;
- Kapitalisme en Economie;
- Stakeholders, macht en cultuur;
- Doelen, groei, formaat, en complexiteit.
Mensen zijn zich binnen de organisaties gaan specialiseren door de toenemende complexiteit. Het
specialiseren houdt in om iemands activiteiten/werkzaamheden te limiteren zodat er een expertise in één
skill/taak kan worden gerealiseerd. Hierdoor wordt het mogelijk om meer te bereiken in minder tijd en energie.
Het gevolg hiervan is dat er verschillen ontstaan tussen verschillende organisaties, organisaties worden
onderscheidend. Mensen met dezelfde interesses, normen en waarden, talenten en specialisaties werken
samen in eenzelfde organisatie.
De economie is afhankelijk van het vertrouwen tussen mensen, zoals stabiele en succesvolle uitwisselingen.
Voor organisaties is dit te vertalen naar een bevestiging van bedrijven, door bijvoorbeeld: Hand schudden, geld,
de bank en de overheid.
Ontdekkingen zorgde ervoor dat de economie enorm groeide, waarmee de potentie op uitbuiting ook toenam.
Dit heeft ervoor gezorgd dat er competitieve relaties zijn ontstaan tussen bedrijven en de
maatschappij/samenleving.
R. Freeman’s visie op stakeholders: Iedereen van wie het leven aangetast wordt door de activiteiten van een
organisatie is deel van een organisatie en heeft het recht om invloed uit te oefenen op beslissingen en advies.
Tripple Bottom line= Sociale verantwoordelijkheden, Impact op het milieu en de winst.
Dat stakeholders meer invloed hebben is te zien aan dat bedrijven hun reputatie en merk even belangrijk
vinden als hun producten en winstgevendheid.
De drie O’s:
1. Organisatie (organization);
2. Organisaties (organizations);
3. Organiseren (organizing).
Particle view= Een organisatie als eenheid in tijd en ruimte.
Wave view= Schetst het gevoel dat organisaties activiteitenpatronen zijn die regelmatig op golfachtige
manieren bewegen en terugkeren. → Als de activiteiten van een organisatie zich herhalen (zoals de frequentie
van een golf) dan worden die gezien als geheel/eenheid of object.
3
, Way of being, Acts of organization (organizing) → geheel, organisaties (like a wave does)
Voorbeeld: teaching and learning leading to education.
Heisberg’s uncertainty principle: “You cannot know with equal certainty a particle’s position and velocity: the
more you know about where it is, the less you van know about where it is going)”.
Dit principe geldt ook bij organisaties met betrekking tot de uitkomst en het proces. → je moet op het moment
aanwezig zijn om het organiseren mee te maken, waartegen je de organisatie (achteraf) kan observeren van
buitenaf.
4 metaforen om organisaties te schetsen:
1. De machine; Structuur/systeem ontworpen en bestuurd door managers en omgeving.
2. Een organisme;
3. De cultuur; Proces, sociale interactie en zingeving.
4. Psychische gevangenis Kritisch standpunt jegens andere standpunten.
1.Organisatie als Machine:
De organisatie en het proces zo indelen dat het product en de uitkomst van hoge kwaliteit zijn, maar de kosten
om dit te produceren en verkopen zo laag mogelijk (met een zo hoog mogelijke winst). De focus ligt vooral op
het leveren en produceren van diensten/producten. → Frederick Taylor (1856- 1915), Scientific Management.
2.Organisatie als Organisme:
Begonnen op basis van de evolutietheorie van Darwin. Een organisatie past zich (net als een organisme) aan pp
zijn omgeving. Daarna werd toegevoegd dat een organisatie bestaat uit een systeem. Een systeem is
samengesteld uit verschillende subsystemen waarbij onderlinge relaties een functionaliteit produceren
(systeem) dat de subsystemen overstijgt. → Ludwig van Bertalanffy (1901-72).
3.Organisatie als Cultuur:
Zorg voor een goede band en cultuur tussen het management en de medewerker. Op deze manier ontstaat
loyaliteit waardoor medewerkers goed willen doen en willen bijdrage aan het voortbestaan en het succes
vaneen organisatie. Het risico is dat de ‘engagement’ te groot wordt en de medewerkers niet de ruimte voelen
hun eigen idee/zin door te drammen: fulfill desire of their own. → Clifford Greetz (1926-2006).
4.Organisatie als Psychische gevangenis:
‘Negatieve’ emoties als stress en depressie worden onderdrukt en genegeerd in organisaties, evenals de
negatieve effecten op de wereld en het milieu. Omdat organisaties zich focussen op de uitkomst, een positief
werkproces en het succes van het bedrijf worden de negatieve kanten van medewerkers onderdrukt. →Freud.
GREY: INTRODUCTION (P.2-18)
Om organisaties te bestuderen moet je nadenken over psychologie, ethiek, politiek en veel meer. Organisaties
gaan niet alleen over ‘getting the job done’, of het management, het is veel meer.
Twee kampen in organisatie studies: Beide zijn realiteit, alleen vanuit andere visies.
1. Positivism: Organisatietheorie is gelijkstaand aan wetenschap, feiten en kwantitatief;
2. ‘Relativists’ of ‘interpretivists’, ‘constructivists’: De realiteit van organisaties heeft geen objectief
bestaan, maar is afhankelijk van de mensen in de organisatie in combinatie met de
organisatietheorieën, Kwalitatief.
4