Inleiding Pedagogiek
Collegeaantekeningen
College 1
De genetica van opvoeding
Pedagogiek = opvoedkunst; leer van de opvoeding Pedagoog = gouverneur, leermeester; iemand die
zich toelegt op de studie van de pedagogiek
Wet- en regelgeving geven deels aan wat we als 'goed' zien en vormen de randvoorwaarden voor de
pedagogiek.
Kennis over opvoeding → neutraliteit, objectiviteit, ligt vast Kennis ten dienste van opvoeding →
normativiteit, waardegeladenheid; ondersteunen van de praktijk, bevat een keuze: handelen vanuit
kennis (GEEN willekeur)
Wat opvoeding is, is niet los te zien van wat opvoeding hoort te zijn. Dit is o.a. gebaseerd op religie,
cultuur en maatschappelijke idealen
College 2
Gendered parenting in early childhood
Sekse = hoe je biologisch in elkaar zit
Gender = de sociale betekenis die we toekennen aan de sekse
Gendered parenting: enerzijds leert een kind gewoontes kennen, anderzijds worden de talenten en
de aanleg ondergeschikt aan de verwachtingen
Pedagogiek = De wetenschap die zich bezighoudt met vraagstukken rond opvoeding, vorming, leren
en ontwikkeling in hun maatschappelijke en culturele context. Met als doel de bestaande
opvoedingspraktijken beter te begrijpen en ze te verbeteren.
College 3
Gezinsrapport HS 7
Sinds jaren '60 de-tradionalisering (tradities worden van minder belang):
Secularisering → afname rol van religie en kerk
Individualisering → eigen keuzes maken Emancipatie voor vrouwen
Gevolgen voor de opvoeding: van een bevelshuishouding naar een onderhandelingshuishouden.
Bevelshuishouden: hiërarchische relaties, volgzaamheid, gehoorzamen. Onderhandelingshuishouden:
gelijkwaardiger relaties, inbreng, creativiteit, zelfstandigheid, initiatief tonen, ter discussie stellen
(tussen ouders en kinderen maar ook tussen partners).
1890-1930 → zelfbeheersing en karaktervorming Kind heeft (morele) sturing nodig om te komen tot
zelfbeheersing en deugdzaamheid. Adviseurs (arts, dominee) zeiden dat ouders liefdevol moesten
leidinggeven (tact, geduld en zo min mogelijk straf), maar dit gebeurde niet altijd.
1930-1970 → zelfvertrouwen en gemeenschapszin Vroegkinderlijke ervaringen zijn belangrijk voor de
latere ontwikkeling, ouders moesten geen fouten maken. Adviseurs waren de psychologen.
, 1970-heden → zelfontplooiing en optimale ontwikkeling Popularisering van opvoeding (iedereen is
een deskundige) door economische groei, meer boeken over opvoeding. Zorgen voor een duidelijke,
rustige, liefdevolle omgeving waarin kinderen met leeftijdsgenoten kunnen spelen en gehoord
worden om zichzelf te ontplooien. Gelegenheid bieden om mee te denken/doen
(onderhandelingshuishouden). Adviseurs zijn psychologen maar eigenlijk iedereen.
Hoe vertaalt wat ouders belangrijk vinden in wat ze doen?
Wat willen ouders? 5 oriëntaties:
1 - conformiteit
2 - sociaal gevoel
3 - prestatie
4 - autonomie
5 - assertiviteit
Wat doen ouders? 4 dimensies (= gedrag van ouder naar kind toe):
1 - Ondersteunend gedrag (steun en betrokkenheid)
2 - Structuur
3 - Autoritatieve controle
4 - Autoritaire controle
Opvoedingsstijlen:
1 - Onverschillig (lage controle en structuur, lage mate van betrokkenheid)
2 - Permissief (lage controle en structuur, matig/hoge mate van betrokkenheid)
3 - Autoritair (hoge controle en structuur, matig/lage mate van betrokkenheid)
4 - Autoritatief (matige/hoge controle en structuur (duidelijke, bespreekbare kaders), hoge
mate van betrokkenheid)
College 4
Opvoeding en globalisering in westerse landen & Parents' goals for children: the dynamic
coexistence of individualism and collectivism in cultures and individuals
Individualisme (ontwikkelingsdoel = autonomie):
1. Individuele keuzes maken
2. Intrinsiek gemotiveerd zijn
3. Positief zelfbeeld; zelfvertrouwen
4. Het beste uit jezelf halen
Collectivisme (ontwikkelingsdoelen = verbondenheid en wederzijdse afhankelijkheid):
1. Verbonden voelen met familie en andere belangrijke groepen
2. Groepsbelang gaat boven individueel belang
3. Respect en gehoorzaamheid, met oog op harmonie binnen de groep
Stressoren voor etnische en culturele minderheden:
- Mate acculturatie (bekend en vertrouwd met dominante cultuur; weinig culturele
misverstanden)
- Discriminatie
- Lage of marginale plek in de samenleving
- Trauma