Ontwikkelingspsychologie
Collegeaantekeningen
College 1
HS 1-3 Inleiding in de ontwikkelingspsychologie, theorieën en methoden
Ontwikkelingspsychologie = het identificeren & beschrijven van veranderingen in verschillende
ontwikkelingsdomeinen & de processen achter deze verandering; levenslooppsychologie
Ontwikkeling =
1 - Verandering
→ die relatief blijvend is en wanneer er sprake is van een reeks opeenvolgende veranderingen
→ een verandering is niet altijd een ontwikkeling
→ multidirectioneel (kan vooruitgang en achteruitgang zijn)
2 - Proces
→ voltrekt zich in de tijd, al lijkt het soms een momentopname
3 - Multidimensioneel
→ fysiek, cognitief, sociaal-emotioneel
→ veranderingen in het ene domein hebben vaak (in)direct gevolgen voor de andere domeinen
4 - Multigedetermineerd
→ biologische make-up, onmiddellijke omgeving, sociale-economische context, culturele context
Tijdsbepalende invloeden:
1 - Normatief leeftijdsgebonden
→ biologisch, sociale omgeving
→ komen gelijktijdig voor bij mensen in dezelfde cultuur en van dezelfde leeftijdsgroep
2 - Normatief historische invloeden
→ biologisch, sociale omgeving
→ komen voor in een bepaalde generatie, heeft te maken met bepaalde maatschappelijke
situatie in een bepaalde context
3 - Niet-normatieve invloeden
→ persoonsgebonden
→ hierdoor treedt veel variatie op in de ontwikkeling
Basisthema's HS 1
1. Nature - Nurture Nativisme, aanleg vs. empirisme, ervaring (p. 4)
2. Continuïteit - Discontinuïteit Kwantitatief, meer van hetzelfde vs. kwalitatief, aparte stadia
(p. 4-5)
3. Kritieke periode - Gevoelige periode Onherroepelijke schade vs. herroepelijke schade (p. 5-6)
4. Domein-algemene ontwikkeling - Domein-specifieke ontwikkeling Hierin zit ook deels nurture
vs. nature (p. 6)
Perspectieven HS 2
1. Psychodynamisch perspectief (p. 18-19) Freud → psychoanalytische theorie (p. 18) Erikson →
psychosociale theorie (p. 19)
2. Behavioristisch perspectief (p. 16-17) Watson → klassieke conditionering (p. 16) Skinner →
operante conditionering (p. 17) Bandura → sociaal-cognitieve leertheorie (p. 22-23)
, 3. Cognitief perspectief (p. 22-24) Piaget → cognitieve ontwikkelingstheorie (p. 23)
4. Contextueel / Systemisch perspectief (p. 24-25) Vygotsky → sociaal-cultuur theorie (p. 24-25)
Bronfenbrenner → bio-ecologisch model (p. 9-10) Dynamische systeemtheorie (p. 30-31)
5. Evolutionair perspectief (p. 25-26) Ethologie (p. 20-21) Evolutionaire psychologie (p. 25-26)
Behavioristische genetica (p. 17)
Wetenschappelijke methode: hypothese, data verzamelen, data analyseren, publiceren
Experimenteel onderzoek = random toeschrijven van proefpersonen aan twee verschillende,
gemanipuleerde condities
Correlationeel onderzoek = vergelijken van twee ongemanipuleerde variabelen
Longitudinaal onderzoek = leeftijdsgroep volgen over de tijd (kost veel geld en tijd, vaak toch selectie,
test-wise)
Cross-sectioneel onderzoek = vergelijken verschillende leeftijdsgroepen op hetzelfde moment
(leeftijdscohort kan verschil veroorzaken, alleen groepsverschillen
vinden)
Cross-sequentieel onderzoek = verschillende leeftijdsgroepen volgen over de tijd (p. 45-48, 50-53)
College 2
HS 5a Het begin van het leven: genen, ontwikkeling en omgeving
Vrouwen worden geboren met 400 eicellen in de eileiders, mannen hebben miljoenen spermacellen,
die iedere dag 'ververst' worden (bij de bevruchting valt het staartje eraf).
Van elk paar chromosomen is een van de moeder en 1 van de vader.
Autosomen = de niet-geslachtschromosomen
Genoom = het geheel aan erfelijke informatie in een cel
Genotype = onze genetische blauwdruk
Fenotype = waarneembare kenmerken die het gevolg zijn van het genotype
Syndroom van Down → 21e paar chromosomen heeft een extra chromosoom
Syndroom van Turner → 23e paar chromosomen heeft een chromosoom minder (vaak miskraam)
College 3
HS 4a & 5b De Prenatale Periode & Ontwikkeling zenuwstelsel en hersenen
Germinale stadium → Innestelen in baarmoederslijmvlies; uit omringend weefsel kan zich placenta
en de navelstreng ontwikkelen.
Embryonale stadium → Zenuwstelsel ontwikkeld zich als eerst (Figure 4-5 p. 70); in deze periode is
het kindje erg gevoelig voor prikkels van buitenaf; meeste miskramen;
ontwikkeling organen.
Foetale stadium → afwerking: lichaamssystemen ontwikkeld, gespecialiseerd en functioneren
Problemen bij het sluiten van de neurale buis kunnen voor een abnormale ontwikkeling zorgen.
Apoptose = het verdwijnen van niet noodzakelijke of ongewenste weefsels (bijv. bij vingers)
Een wasachtig laagje en haartjes beschermen het organisme tegen invloed van het vruchtwater.
Teratogen kunnen via de placenta en navelstreng maar ook via het geboortekanaal of moedermelk.