Goederenrecht zelftoetsen – kennisvragen
1.1 ZELFTOETSVRAGEN
Vraag 1: Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen met betrekking tot
overdracht.
Stelling I
De vereisten voor een geldige overdracht zijn constitutief. Dat betekent dat hierop geen
uitzondering mogelijk is.
Stelling II
Alleen eigendom, beperkte rechten en vorderingsrechten zijn voor overdracht vatbaar.
Uw antwoord:
a) I en II zijn onjuist.
b) Alleen I is juist.
c) I en II zijn juist.
d) Alleen II is juist.
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord A
Zie Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr 100, nr 102 en nr.111.
Vraag 5: Welke bewering ten aanzien van een onoverdraagbaarheidsbeding bij
vorderingsrechten is juist?
Uw antwoord:
a) De overdraagbaarheid van een vordering kan rechtsgeldig worden uitgesloten, al
heeft deze uitsluiting geen goederenrechtelijke werking.
b) Alleen een beding tussen schuldeiser en schuldenaar kan een vordering
onoverdraagbaar maken; dit kan dus niet geschieden tussen een van hen en een derde.
c) Ook aan vorderingsrechten die van rechtswege zijn ontstaan kan een
onoverdraagbaarheidsbeding kleven.
d) Als een schuldeiser – ondanks een onoverdraagbaarheidsbeding - de vordering aan
een derde levert komt er geen overdracht tot stand, maar ontstaan er
schadevergoedingverbintenissen.
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord B
Zie Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr 110; art. 3:83 lid 2 BW.
Vraag 7: Kunnen partijen bij de vestiging van een beperkt recht desgewenst aan het
recht een onoverdraagbaarheidsverplichting verbinden?
Uw antwoord:
a) Nee, in beginsel kan onoverdraagbaarheid slechts volgen uit de aard van een
beperkt recht.
b) Nee dat kan niet, aangezien overdraagbaarheid van goederen in de wet als
uitgangspunt is genomen, terwijl het in de wet gekozen stelsel van beperkte
rechten alleen afwijking van de wettelijke regeling toestaat voor zover de wet dit
nadrukkelijk bepaalt.
, c) Ja dat kan in het algemeen prima; een goed voorbeeld is te vinden in art. 5:91 lid
1 BW.
d) Nee, dat kan niet bij de vestiging zelf, maar eventueel wel als partijen dit in een
later stadium nadrukkelijk overeenkomen.
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord B
Zie Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr 109 en art. 3:81 BW
Vraag 9: Beoordeel de juistheid van de volgende twee stellingen.
Stelling I
Een vordering op naam is altijd voor overdracht vatbaar, tenzij de wet of haar aard zich
daartegen verzet.
Stelling II
De overdracht van (overdraagbare) goederen, die geen vorderingsrechten zijn, kan noch
goederenrechtelijk, noch obligatoir worden uitgesloten.
Uw antwoord:
a) I en II zijn juist.
b) Alleen II is juist.
c) I en II zijn onjuist.
d) Alleen I is juist.
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord C
Zie Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nrs 102 t/m 106 ; art. 3:83 BW
Stelling I is onjuist. Een (formele) wet kan de overdraagbaarheid van een vordering op
naam uitsluiten. Zie bijvoorbeeld artikel 6:106, tweede lid, BW: het recht op immateriële
schadevergoeding kan niet worden overgedragen. Ook de aard van de vordering op naam kan
zich tegen overdracht verzetten. Dat geval doet zich met name voor, wanneer het object van de
vordering, te weten de prestatie, samenhangt met de persoonlijke eigenschappen van de crediteur.
Zo zal de vordering die A op zijn kapper B heeft, niet voor overdracht aan C vatbaar zijn, indien B
zich verplicht heeft tot het knippen van A’s haar.
De overdraagbaarheid van vorderingsrechten kan echter ook door een beding tussen
schuldeiser en schuldenaar worden uitgesloten (art. 3:83, tweede lid, BW). In
tegenstelling tot eigendom en beperkte rechten, kan aan een vorderingsrecht de
overdraagbaarheid worden ontnomen.
Stelling II is onjuist. Goederen zijn in beginsel overdraagbaar. Deze (hoofd)regel lijdt
slechts uitzondering wanneer de wet of de aard van het recht zich tegen overdracht verzet (art.
3:83, eerste lid). De mogelijkheid om de overdracht van eigendom of een beperkt recht
goederenrechtelijk uit te sluiten biedt de wet niet. Uitsluitend de overdraagbaarheid van een
vorderingsrecht kan, met goederenrechtelijk gevolg, door een beding tussen schuldeiser en
schuldenaar worden uitgesloten (art. 3:83, tweede lid). Beperking van de mogelijkheid tot
overdracht (met goederenrechtelijke werking) is overigens in sommige gevallen wel mogelijk (zie
art. 5:91 en 5:104, tweede lid, BW).
, Partijen kunnen echter wel, met verbintenisrechtelijk gevolg, niet-overdraagbaarheid
van een goed overeenkomen. Een dergelijke overeenkomst tast het overdraagbare karakter van
een goed niet aan. De overtreding van een tussen schuldenaar en schuldeiser overeengekomen
vervreemdingsverbod tast de geldigheid van een overdracht niet aan. De schuldenaar maakt zich
dan echter wel schuldig aan wanprestatie (art. 6:74 e.v. BW).
Vraag 10: Karel heeft een fiets van Wim gekocht. Op welk moment wordt Karel eigenaar?
Karel wordt naar alle waarschijnlijkheid eigenaar
Uw antwoord:
(a) wanneer hij de koopprijs heeft betaald.
(b) wanneer er een zakelijke overeenkomst tussen Karel en Wim tot stand gekomen
is.
(c) wanneer hem de fiets met het oog op overdracht ter hand wordt gesteld.
(d) door inschrijving van een akte van overdracht in een daartoe bestemd openbaar
register.
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord C
Bewering (c) is het (meest) juiste alternatief. Karel wordt vanzelfsprekend geen eigenaar van
de fiets wanneer hij louter de koopprijs betaalt (bewering (a)). Hij is daartoe op grond van de
koopovereenkomst weliswaar verplicht, maar betaling is nu eenmaal geen vereiste voor een
geldige overdracht (art. 3:84 BW). De zakelijke overeenkomst is een onderdeel van de levering en
een vereiste voor overdracht. Voor de levering van een fiets is echter ook een leveringshandeling
nodig; deze ontbreekt bij alternatief (b).
Als Wim de fiets met het oog op overdracht aan Karel ter hand stelt is er sprake van een
leveringshandeling. Er mag van worden uitgegaan dat aan deze handeling een zakelijke
overeenkomst ten grondslag ligt of, anders geformuleerd, dat deze samenvalt met de
wilsverklaring die aan de bezitsoverdracht ten grondslag liggen (alternatief (c)) (zie handboek nr
206). Door inschrijving van een akte van overdracht in een daartoe bestemd openbaar register
worden registergoederen geleverd (art. 3:89 BW). Een fiets is geen registerzaak.
1.2 ZELFTOETSVRAGEN
Vraag 7: In welk(e) geval(len) is er in potentie een overdrachtstitel aanwezig maar is er
uiteindelijk sprake van een ongeldige overdrachtstitel?
Uw antwoord:
(a) in geval van verpanding, huur en bruikleen
(b) een putatieve titel (een titel die slechts in gedachten van partijen bestaat)
(c) in geval van vernietigbaarheid van een overeenkomst die aan de titel ten
grondslag ligt
(d) als de tot overdracht verplichtende overeenkomst voorafgaand aan de levering is
ontbonden
Terugkoppeling op de vraag:
Antwoord D
Zie Pitlo/Reehuis & Heisterkamp 2012, Goederenrecht, nr 114a
In de gevallen (a) en (b) is er geen sprake van een potentiele overdrachtstitel, in geval (c) is de
overdrachtstitel slechts ongeldig als de overeenkomst daadwerkelijk wordt vernietigd.