Goederenrecht zelftoetsen – casusvragen
Vraag 4: Q verkoopt voor €200,- zijn postzegelverzameling aan P, terwijl deze
verzameling objectief gezien €4000,- waard is. Vervolgens levert Q de verzameling aan P
door middel van bezitsverschaffing. Later wordt de koopovereenkomst vernietigd
wegens bedrog, gepleegd door P. De vernietiging heeft terugwerkende kracht (art. 3:53
lid 1 BW), waardoor de overeenkomst geacht wordt nooit geldig te zijn geweest.
a. Wat zijn de rechtsgevolgen voor de geldigheid van de overdracht Q-P als in
Nederland (A) een abstract overdrachtsstelsel zou gelden (zoals in Duitsland)
respectievelijk (B) een causaal overdrachtsstelsel zou gelden (zoals dat ook
feitelijk geldt in Nederland)?
b. In welke twee situaties heeft Q in een causaal stelsel een gunstiger positie dan in
een abstract stelsel?
Terugkoppeling op de vraag:
a. Bij een abstract overdrachtsstelsel: Dat er geen sprake is geweest van een geldige
overeenkomst heeft in een abstract stelsel geen gevolgen voor de
eigendomsoverdracht. P wordt en blijft eigenaar. De consequentie is echter wel dat Q
de postzegelverzameling onverschuldigd heeft overgedragen. In dat geval heeft Q een
persoonlijke vordering op P tot (retro)overdracht van de verzameling (art. 6:203 lid
1 BW).
Bij een causaal overdrachtsstelsel: Nu er geen sprake is geweest van een geldige
overeenkomst zijn daaruit dus ook geen verbintenissen (tot overdracht) voortgevloeid
en dat betekent dat de benodigde geldige titel voor de overdracht Q-P ontbreekt. Daardoor
is Q eigenaar gebleven ondanks de levering van aan P. A heeft nu naast een
persoonlijke vordering tot teruggave, als eigenaar tevens een goederenrechtelijke
(zakelijke) vordering namelijk revindicatie (art. 5:2 BW).
b. Ten eerste: In het geval dat P de verzameling doorlevert aan X is in een abstract stelsel
geleverd door een beschikkingsbevoegde P en wordt X dus eigenaar (mits aan de overige
vereisten van 3:84 BW is voldaan, nl een geldige levering en een geldige titel voor de
overdracht P-X). Bij een causaal stelsel daarintegen heeft X geleverd gekregen van een
beschikkingsonbevoegde P , aangezien door het ontbreken van een geldige titel
automatisch geen overdracht Q-P tot stand is gekomen. Q is eigenaar gebleven
(daargelaten evt. werking van derdenbeschermingsbepalingen). Q kan dus als eigenaar de
postzegelverzameling revindiceren onder X.
Ten tweede: Q staat ook sterker als P failliet zou gaan. In een abstract stelsel zou de
verzameling door de geslaagde overdracht behoren tot de failliete boedel van P. Q heeft
dan slechts een persoonlijke vordering tot overdracht jegens P, waardoor Q t.a.v. de
faillissementsboedel slechts de positie van een concurrent schuldeiser inneemt. In een
causaal stelsel kan Q echter als eigenaar de verzameling revindiceren uit de
faillissementsboedel.
Vraag 1. Hoe vindt de vestiging plaats van
1. een vruchtgebruik op een koe?
2. een hypotheekrecht op een erfpachtrecht?
3. een vruchtgebruik op een ordervordering?
4. een stil pandrecht op een vordering op naam?
5. een erfdienstbaarheid op een reeds met hypotheek bezwaarde onroerende zaak?
Terugkoppeling op de vraag:
(a) Levering van een koe geschiedt door aan de verkrijger het bezit der zaak te verschaffen
(art. 3:90 BW). Feitelijke overgave is een manier waarop het bezit aan de verkrijger kan
worden overgedragen (art. 3:114 BW). Een vruchtgebruik op een koe kan dus worden
gevestigd door de koe (ten titel van vruchtgebruik) in de macht van de vruchtgebruiker te
1
, brengen. Vanzelfsprekend dient aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW te zijn
voldaan (bepaalbaarheid, beschikkingsbevoegdheid vervreemder en een geldige titel).
(b) Levering van een erfpachtrecht geschiedt door een daartoe bestemde, tussen partijen
opgemaakte notariële akte, gevolgd door de inschrijving daarvan in de daartoe bestemde
openbare registers (art. 3:89 j° 98 BW). De vestiging van een hypotheekrecht op een
erfpachtrecht vindt dienovereenkomstig plaats: er wordt een hypotheekakte opgemaakt die
vervolgens in het hypotheekregister wordt ingeschreven. De vestiging is echter slechts
rechtsgeldig indien ook aan de overige vereisten van artikel 3:84 BW is voldaan.
(c) De levering van een ordervordering dient overeenkomstig artikel 3:93 j° 90 BW te
geschieden. De vervreemder dient het orderpapier dus (ten titel van vruchtgebruik) in de
macht van de vruchtgebruiker te brengen en te endosseren. Vanzelfsprekend dient aan de
overige vereisten van artikel 3:84 BW te zijn voldaan (bepaalbaarheid,
beschikkingsbevoegdheid vervreemder).
(d) Een vordering op naam wordt geleverd door een daartoe bestemde akte en mededeling
(art. 3:94 BW). Voor de vestiging van een stil pandrecht op de vordering is dus een akte
van stille verpanding vereist (art. 3:236, tweede lid, BW). In dit (bijzondere) geval kan de
mededeling echter achterwege blijven (art. 3:239 BW). Dat vloeit voort uit het ´stille´
karakter van de verpanding.
De akte van verpanding kan notarieel of onderhands worden opgemaakt. Is het laatste het
geval dan dient zij te worden geregistreerd (art. 3:239 BW). Aan de vestiging dient
natuurlijk een titel ten grondslag te liggen, de pandgever dient beschikkingsbevoegd te zijn
en de vordering voldoende bepaald (art. 3:84 BW).
(e) Dat de onroerende zaak reeds bezwaard is met een hypotheekrecht doet voor de
beantwoording van de vraag niet ter zake. Een onroerende zaak kan immers met
verschillende beperkte rechten bezwaard zijn.
Voor de vestiging is een notariële akte van erfdienstbaarheid vereist die in de daartoe
bestemde openbare registers wordt ingeschreven. De vestiging dient voor het overige aan
de vereisten van artikel 3:84 BW te voldoen.
Vraag 3.
a. Kunt u een aantal gevallen bedenken waarbij sprake is van beperkte
beschikkingsbevoegdheid?
b. Kunt u een aantal gevallen bedenken waarbij de gerechtigde in het geheel niet over
een hem toebehorend goed kan beschikken (volledige beschikkingsonbevoegdheid)?
Terugkoppeling op de vraag:
a. Van beperkte beschikkingsbevoegdheid ten aanzien van een goed is onder meer sprake
o indien op het goed een beperkt recht rust ten gunste van een derde (de eigenaar
van een huis is beperkt beschikkingsbevoegd indien hij het huis met een
hypotheekrecht heeft belast).
o indien op het beperkte recht een beperkt recht ten gunste van een derde rust (de
erfpachter is beperkt beschikkingsbevoegd indien hij zijn erfpachtrecht met een
vruchtgebruik heeft belast).
o bij bepaalde vormen van bewind (zo kan de meerderjarige onder bewind gestelde
alleen met medewerking van de bewindvoerder of met toestemming van de
kantonrechter over de onder bewind staande goederen beschikken, art. 1:438,
tweede lid, BW).
b. Van volledige beschikkingsonbevoegdheid ten aanzien van een goed is onder meer sprake
o indien de gerechtigde failliet is (art. 35 Fw)
o in geval van conservatoir en/of executoriaal beslag op een goed
o indien partijen de overdraagbaarheid van een vorderingsrecht door middel van
Vraag 3. Wat is het verschil tussen een nietige en een vernietigbare overeenkomst?
2
,Terugkoppeling op de vraag:
Een nietige overeenkomst is ongeldig en heeft niet de door partijen beoogde rechtsgevolgen. Een
vernietigbare overeenkomst is geldig, maar aantastbaar. Eerst wanneer met succes een beroep is
gedaan op de vernietigingsgrond, wordt de vernietigbare overeenkomst met terugwerkende kracht
nietig (art. 3;53 BW).
Vraag 4. Vernietiging heeft terugwerkende kracht. Wat wordt hiermee bedoeld?
Terugkoppeling op de vraag:
Vernietiging heeft terugwerkende kracht, aldus artikel 3:53, eerste lid, BW. Hiermee wordt bedoeld
dat rechtens de vernietigde overeenkomst geacht wordt nimmer te hebben bestaan. De nietigheid
wordt geacht te zijn ingetreden op het moment dat de overeenkomst tot stand is gekomen. Aldus
kan de nietigheid, ingetreden nadat een beroep is gedaan op de vernietigbaarheid, in beginsel niet
worden onderscheiden van de nietigheid van rechtswege.
Vraag 5. In welke vier gevallen vervalt een vernietigingsbevoegdheid?
Terugkoppeling op de vraag:
De vernietigingsbevoegdheid vervalt bij toepasselijkheid van:
a. Artikel 3:52, tweede lid, BW. Na de verjaring van de rechtsvordering tot vernietiging van de
rechtshandeling kan de desbetreffende rechtshandeling niet meer op dezelfde vernietigingsgrond
door een buitengerechtelijke verklaring worden vernietigd. Verjaring van de rechtsvordering brengt
mede verval van de bevoegdheid om buiten rechte te vernietigen. Verjaring van de
rechtsvordering, waaraan gekoppeld het verval van de mogelijkheid om buitenrechtelijk te
vernietigen, staat er niet aan in de weg dat de vernietigingsbevoegde alsnog in rechte een beroep
kan doen op de vernietigingsgrond. Dit kan ingevolge artikel 3:51, derde lid, te allen tijde worden
gedaan ter afwering van een op de overeenkomst steunende vordering. Met andere woorden: een
beroep op een vernietigingsgrond bij wege van exceptief verweer is niet vatbaar voor verjaring of
verval. Artikel 3:51, derde lid, BW kan echter niet verhinderen dat onder omstandigheden de
oorspronkelijk vernietigingsbevoegde zijn recht heeft verwerkt om een beroep te doen op de
vernietigingsgrond. Rechtsverwerking kan ook betrekking hebben op het beroep op de
vernietigingsgrond bij wege van exceptief verweer.
b. Artikel 3:55, eerste lid, BW. De vernietigingsbevoegdheid vervalt wanneer hij die bevoegd was
om te vernietigen, de vernietigbare overeenkomst heeft bevestigd. Door bevestiging – een gerichte
eenzijdige rechtshandeling – (art. 3:37, derde lid, BW) wordt afstand gedaan van de
vernietigingsbevoegdheid.
c. Artikel 3:55, tweede lid, BW. De vernietigingsbevoegdheid vervalt wanneer de
vernietigingsbevoegde binnen de redelijke termijn die hem is gesteld om een keuze te maken
tussen vernietigen of bevestigen, geen keuze maakt. Deze mogelijkheid wordt door de wet aan een
onmiddellijk belanghebbende geboden om een einde te maken aan de onzekerheid die voor hem de
gebondenheid aan een aantastbare overeenkomst meebrengt.
d. Artikel 3:54, eerste lid, BW. De bevoegdheid om te vernietigen vervalt wanneer de wederpartij
van de vernietigingsbevoegde tijdig een wijziging van de gevolgen van de rechtshandeling
voorstelt, die het nadeel op afdoende wijze opheft.
Ingevolge artikel 3:54, tweede lid, BW en artikel 6:230, tweede lid, BW kan de rechter op
verlangen van een der partijen in plaats van te vernietigen wegens misbruik van omstandigheden
dan wel dwaling, ter opheffing van het nadeel de gevolgen van de overeenkomst wijzigen. Het
spreekt voor zich dat na een dergelijke wijziging de mogelijkheid om te vernietigen niet meer
aanwezig is.
NB: verval moet worden onderscheiden van verjaring (zie art. 3:52, eerste lid, BW).
Vraag 6. K heeft van V BV een bouwperceel gekocht voor € 750.000. Bij werkzaamheden
constateert de aannemer dat de grond verontreinigd is. Afgraven en verwerken van de
vervuilde grond wordt begroot op € 100.000. K was van de vervuiling niet op de hoogte.
Achteraf wordt vastgesteld dat V BV van de vervuiling op de hoogte was, casu quo op de
hoogte had behoren te zijn. Ten gevolge van de geconstateerde verontreiniging zijn de
3
, bouwwerkzaamheden gestopt. K kan de overeenkomst met succes op grond van dwaling
vernietigen, maar aarzelt over de te nemen stappen. V BV heeft belang bij de
instandhouding van de overeenkomst en vraagt uw oordeel over haar juridische positie.
a. Wat is de juridische positie van V BV?
b. Op welke wijze moet een beroep op dwaling door K geschieden?
Terugkoppeling op de vraag:
a. De koopovereenkomst (art. 7:1 BW) tussen K en V BV is vernietigbaar op grond van
dwaling (art. 6:228, eerste lid, sub b, BW). Uitsluitend K kan de overeenkomst vernietigen
of bevestigen (art. 3:55, eerste lid, BW). Deze keuzebevoegdheid voor K schept
onzekerheid voor V BV. V BV kan aan deze onzekerheid een einde te maken door aan K een
redelijke termijn te stellen waarbinnen deze moet kiezen tussen bevestiging en vernietiging
(art. 3:55, tweede lid, BW). Heeft K binnen de gestelde termijn nog geen keuze gemaakt,
dan vervalt de mogelijkheid tot vernietiging. Verval brengt ook mede dat K niet meer van
de rechter kan verlangen dat deze de gevolgen van de overeenkomst wijzigt op grond van
artikel 6:230, tweede lid, BW. Deze wijzigingsbevoegdheid van de rechter is immers
gebaseerd op de aanwezigheid van een vernietigingsbevoegdheid.
V BV heeft ingevolge artikel 6:230, eerste lid, BW nog wel een andere mogelijkheid. Door
tijdig een wijziging van de gevolgen van de overeenkomst voor te stellen waardoor het
nadeel voor K op afdoende wijze wordt opgeheven, vervalt de bevoegdheid tot vernietiging
van K.
b. Een overeenkomst kan ex artikel 3:49 BW worden vernietigd, hetzij door een
buitengerechtelijke verklaring (vormvrij) hetzij door een rechterlijke uitspraak (constitutief
vonnis). Ingevolge artikel 3:50, tweede lid, BW kan K de koopovereenkomst betreffende de
grond alleen door een buitengerechtelijke verklaring vernietigen indien V BV hierin berust.
Berust V BV niet dan moet K de overeenkomst in rechte vernietigen door een
rechtsvordering, strekkende tot vernietiging van de koopovereenkomst in te stellen (in
conventie of in reconventie) of in rechte bij wege van exceptief verweer de overeenkomst
te vernietigen (art. 3:51, derde lid, BW).
Vraag 7. Mevrouw Herfst is een alleenstaande vrouw van tachtig jaar, geestelijk
gestoord en in verband hiermee opgenomen in een verpleeghuis. Omdat zij fysiek
buitengewoon vitaal is, aarzelt haar familie om haar onder curatele te laten stellen.
Herfst verkoopt een schilderij aan haar oude vriend K voor € 20.000 (marktconforme
prijs). Betaling en overdracht vinden onmiddellijk plaats. Twee weken later krijgt Herfst
spijt van de verkoop. K hoort hiervan en aarzelt of hij het schilderij kan doorverkopen of
dat hij bedacht moet zijn op een verplichting tot teruggave. K kan zich niet met succes
op artikel 3:35 BW beroepen.
a. Kan Herfst de overeenkomst bevestigen?
b. Is het voor K zinvol om aan Herfst een termijn stellen om een keuze te maken
tussen bevestigen of vernietigen?
Terugkoppeling op de vraag:
a. De koopovereenkomst is, gesloten onder invloed van een geestelijke stoornis, vernietigbaar
ingevolge artikel 3:34, tweede lid, BW.
Herfst kan echter ten gevolge van de geestelijke stoornis geen onaantastbare
rechtshandelingen verrichten. Zowel de vernietiging als de bevestiging zijn gerichte
eenzijdige rechtshandelingen en ingevolge artikel 3:34, tweede lid, BW vernietigbaar.
Conclusie: zolang Herfst geestelijk gestoord is en nog niet onder curatele is gesteld, kan de
overeenkomst in beginsel niet onaantastbaar worden vernietigd of bevestigd.
b. Beide keuzen van Herfst (vernietigen of bevestigen) zijn aantastbaar ingevolge artikel
3:34, tweede lid, BW. Wanneer K aan Herfst een termijn stelt zoals bedoeld in artikel 3:55,
tweede lid, BW, vervalt door het verstrijken van de termijn de vernietigingsbevoegdheid
dan ook niet.
Aldus kan K aan de onzekerheid geen einde maken. Dat heeft hij overigens aan zich zelf te
wijten nu hij geen beroep kan doen op artikel 3:35 BW. De vraag is echter hoelang deze
4