Aantekeningen praktisch straf(proces) -recht jaar 1 blok 2 week
1
Strafrecht is het rechtsgebied, waarin we dingen bestraffen. Dit komt voort door de
mensen(wraakzuchtig).
Straf is blijkbaar onze manier om om te gaan met gedrag dat we zodanig erg vinden, dat iemand daar
een straf voor verdient.
Strafrecht in Nederland
Hoe is het geregeld
Wetboek van strafrecht (materieel recht, inhoud).
Wetboek van strafvordering (formeel recht; bevoegdheden).
Legaliteitsbeginsel; een feit is pas strafbaar als het in de wet staat (Wetboek van strafrecht) en een
persoon mag pas een bevoegdheid gebruiken als dit in de wet straat (Wetboek van strafvordering).
Geen ongeschreven recht.
4 voorwaarden om te kunnen spreken van een strafbaar feit; zijn allemaal
nodig om tot een strafbepaling te komen.
1. Menselijke gedraging; er moet iets gedaan zijn.
2. Delictsomschrijving; het moet in de wet staan(legaliteitsbeginsel)
3. Wederrechtelijkheid
4. Verwijtbaarheid
Menselijke gedraging
Gewilde spierbeweging; je laat je spieren bewegen en je doet vervolgens iets.
Wat iemand dus feitelijk heeft gedaan.
Je moet iemand aansprakelijk kunnen stellen.
Niks doen, kan soms ook strafbaar zijn (zorgplicht die je hebt door bijv een functie die je hebt;
docent, agent, ouder).
Een bedrijf kan ook strafrechtelijke worden vervolgd. Deze kan je natuurlijk niet opsluiten,
maar je kan wel boetes opleggen.
Tegenwoordig wordt er binnen het strafrecht gekeken, naar meerdere mensen die mogelijk
verantwoordelijk waren voor het gepleegd feit. Dus niet meer bepaald naar degene die het
feit daadwerkelijk heeft gepleegd.
Dus; je kan nu ook strafrechtelijk vervolgd worden, ook al was er geen sprake van gewilde
spierbeweging.
Delictsomschrijving= wettekst
Er moet een geschreven regel zijn, die de gedraging daadwerkelijk straft.
Staat het er niet? Dan is het ook niet strafbaar.
Wederrechtelijkheid
In strijd is met het recht zonder toestemming.
, Onder sommige omstandigheden, mag je een strafbaar feit toch plegen, er bestaan dus
uitzonderingen.
Ook volgens sommige bevoegdheden, mag je iets doen.
Verwijtbaarheid
Je mag iemand alleen straffen, als je het diegene ook echt kunt verwijten(kwalijk nemen).
Er wordt dus ook gekeken of iemand de keus had, het feit te plegen.
Je kan iemand dan niet straffen met een gevangenisstraf(bijv; wel met TBS).
Wettekst
Bestaat uit:
Bestanddeel;
- Alle dingen die fysiek opgeschreven zijn.
- De tekst die dus in de wettenbundel staan.
- De voorwaarden die nodig zijn om tot dat ene strafbare feit te komen.
Elementen;
- Deze staan niet op papier.
- Wederrechtelijkheid en verwijtbaarheid(hoeft niet altijd, in sommige wetten kunnen deze 2
bestandsdelen zijn).
- ( art 300 lid 1 Sr door alleen het woordje mishandeling te gebruiken, kunnen er meer
manieren zijn waarop je een persoon voor mishandeling kunt berechten. Stond er alleen
schoppen, kan een persoon de ander een kopstoot geven. Dus er zijn elementen die niet in
wettekst staan, maar die wel onder een bepaalde woordje vallen).
Opzet en schuld
Er is pas sprake van een misdrijf als er sprake is van of schuld of opzet. Is dit niet het geval, dan is er
geen sprake van een misdrijf.
Opzet of schuld zijn vrijwel altijd bestanddeel bij een misdrijf; enkele keer niet, dan is een van de
twee een element;
Opzet en schuld sluiten elkaar af. Of je hebt schuld aan een misdrijf op je hebt opzet op het plegen
van een misdrijf. Je kunt ze dus niet beide hebben bij hetzelfde misdrijf!
Schuld(per ongeluk) is de lichtste vorm, dan kom je pas bij opzet.
Opzet en schuld kom je tegen in de delictsomschrijving (wettekst)
Opzet
Lichtste vorm van opzet= voorwaardelijk opzet.
- Je stelt je willens en wetens bloot aan de aanmerkelijk kans dat een gevolg intreedt, en je
neemt dat gevolg op de koop toe.
Oftewel:
, - Je weet dat er een goede kans is dat het fout gaat (weten) en toch doe je het (willen). Door
het toch te doen, accepteer je dus de (aanmerkelijk !) kans dat het mis gaat. Als het dan mis
gaat, dan wordt strafrechtelijk gezegd dat je opzettelijk hebt gehandeld.
Er moet sprake zijn van willens, wetens en aan merkelijke kans, om te kunnen spreken
van opzet.
Schuld
- Schuld is een aanmerkelijke (=de kans is groot dat is zo gaat gebeuren, het is logisch)mate
van verwijtbare (= had deze persoon een andere keus of niet) onvoorzichtigheid (=hier is al
sprake van als het een algemene norm is, mensen in de maatschappij vinden dit)
- Je hebt alle drie onderdelen nodig!
- Je moet in aanmerkelijke mate onvoorzichtig zijn geweest en het moet verwijtbaar zijn.
1. Een onvoorzichtigheid
2. Die onvoorzichtigheid moet aanmerkelijk zijn geweest.
3. Die aanmerkelijke onvoorzichtigheid moet verwijtbaar zijn.
Er moet sprake zijn van een aanmerkelijke mate van verwijtbare onvoorzichtigheid, om
te kunnen spreken van schuld.
Opzet vs. schuld
Opzet; het maakt je niet uit, je bent je bewust van de gevolgen, maar het boeit je vrij weinig. Je
aanvaardt de gevolgen.
Schuld; je weet wat de gevolgen zijn, maar je denkt dat het wel goed moet komen. Je aanvaardt de
gevolgen niet.
1. Opzet met bedoeling (oogmerk); je doet iets met de bedoeling.
2. Voorwaardelijke opzet; willens en wetens aan de aanmerkelijke kans aanvaarden.
- Willens: weten dat je iets gaat doen dat voor consequenties kan zorgen, en het toch doen.
Dit wil zeggen dat je het dan toch wel wilt, want je bent ervan bewust en toch doe je het.
- Wetens: je weet dat jou handelen tot consequenties kan leiden.
Bij willens en wetens gaat het dus om het bewustzijn van de verdachte.
- Aanmerkelijke kans: wil zeggen dat het handelen een aanmerkelijke kans heeft, tot het
leiden van een nare consequentie ( als jij een dik persoon wil neersteken met een
aardappelmesje, dan moet je weten dat de aanmerkelijke kans erg klein is dat deze persoon
dood gaat aan deze steek, wan tje raakt niet snel de vitale delen van een dik persoon.
Doordat deze persoon dik is, zal hij door zo’n steek niet snel komen te overlijden).
Schuld= de verwijtbare, aanmerkelijke en onvoorzichtigheid.
Schuld= culpa.
- Schuld en opzet kunnen nooit samen in een delictsomschrijving staan. In een
delictsomschrijving vind je of schuld of opzet.
- Verwijtbaarheid; je kan het een persoon wel of niet verwijten. Er wordt dus gekeken of jij de
keus had om anders te handelen.
Bij schuld: ben je niet bewust van dat er erge consequenties zijn, je gelooft van een goede afloop. (je
denkt het komt wel goed).