ABeginselen van het Nederlandse staatsrecht
Hoofdstuk I - Inleiding
1. Benadering van het begrip staat
Samengevat is de staat een organisatie die met voorrang boven andere organisaties effectief gezag
uitoefent over een gemeenschap van mensen op een bepaald grondgebied. De mogelijkheid van
toepassing van dwang ter handhaving van de gemeenschapsnormen is kenmerkend voor de staat.
Er zijn regels die niet door dwang gehandhaafd kunnen worden. Dat geldt in het bijzonder voor de
staatsrechtelijke gedragsregels voor de allerhoogste staatsorganen. Dwang i.d.z. van toepassing van
staatsgeweld is hier niet mogelijk, omdat er geen hogere organen zijn die corrigerend kunnen
optreden. Binnen een staat zijn een of meer organen bevoegd tot het uitoefenen van dwang organen
met gezag bekleed. Dit gezag kan bij één persoon berusten of bij bepaalde groepen. Dit hangt af van
de aard en van de inrichting van de staatsgemeenschap. De regels die betrekking hebben op de
organisatie van de met gezag beklede organen en de grenzen van hun gezag, vormen de rechtsregels
die wij staatsrecht noemen.
Het onmisbare gezag bestaat alleen, omdat de individuen gezocht hebben naar een vorm van
samenwerking die met alle gemeenschappelijke kracht de persoon en het goed van ieder lid verdedigt
en beschermt en waardoor ieder zich weliswaar met alle anderen verenigt, maar toch alleen maar
zichzelf gehoorzaamt en even vrij blijft als tevoren – Rousseau. De theorie van het contrat social
verenigt gezag en vrijheid, omdat het gezag uit de vrijheid is afgeleid. Zij maakt het mogelijk de
beperkingen, door gezag aan de individuele vrijheid gesteld, te aanvaarden, omdat het beperkingen
zijn, die bij het contrat social de vrije individuen zichzelf hebben opgelegd.
Aan de ene kant mag de staat geen rem vormen tegen de zelfontplooiing van de enkeling. Maar
daartegenover staat dat die zelfontplooiing aan beperkingen onderhevig moet zijn, voor zover zij
anderen het bestaan naar eigen aard en aanleg zou bemoeilijken. Het probleem van het staatsrecht is
die vormen van gebondenheid te vinden die zoveel mogelijk vrijheid aan de enkeling laten. Het
staatsrecht is hier niet anders dan een afspiegeling van de samenleving: een eigen eenheid, die de
kleinere eenheden van de individuen bevat. Het is tegelijkertijd afspiegeling van de mens, in wie
behoefte aan individuele vrijheid samengaat met het besef deel van een menselijke gemeenschap te
zijn. Maar terwijl in de gemeenschap en in de individuele mens tegenstrijdige neigingen naast elkaar
kunnen bestaan, moet het staatsrecht beide neigingen in één normenstelsel verenigen.
Het zal dus naar een midden oplossing zoeken. Soms zal die oplossing niet precies in het midden,
maar meer aan de ene kant liggen (in de richting van de gemeenschap), of meer aan de andere (in de
richting van het individu). Ieder staatsrecht echter is een compromis tussen individuele vrijheid en
dwang van de gemeenschap.
2. Verdeling van de staatsmacht over verschillende organen
Het bestuur, het gezag, de uitoefening van dwang, berusten dus bij op een of andere wijze door de
burgers gekozen vertegenwoordigers. En hier begint al de ambivalente verhouding van de burger tot
de staat: hij is aan de ene kant de soeverein, die de bestuurders, de uitvoerders van zijn wil, mede
aanwijst; hij is aan de andere kant onderworpen aan het mede door hemzelf ingestelde gezag.
Er moeten prioriteiten voor de te nemen beslissingen worden gesteld, omdat nu eenmaal niet alles
tegelijk mogelijk is. Daarvoor is een procedure en een organisatie onvermijdelijk. Dat noemen we
gezag. Een beslissingsprocedure, bestuur, gezag, is dus onvermijdelijk. Het gezag moet de beslissing
zo nodig met dwangmiddelen kunnen doorzetten.
Checks and balances
,Om het risico van de altijd dreigende dictatuur te ontgaan, heeft men een middel gevonden dat redelijk
goed heeft gewerkt: dat is de verdeling van het gezag over verschillende organen en dus over
verschillende mensen of groepen van mensen. Doordat ieder orgaan slechts een deel van het gezag kan
uitoefenen, heeft het de andere organen nodig. Geen orgaan zal dulden, dat het door een ander opzij
geschoven wordt en ieder orgaan zal eraan gewend raken dat het rekening te houden heeft met de
mening van andere organen en andere mensen. De verschillende organen over welke het gezag
verdeeld is, houden op deze wijze elkaar in evenwicht. Zo
ontstaat er een zekere stabliteit in de machtsverhouding Montesquieu
checks and balances. Om een dergelijk evenwicht te Deze gedachte van de scheiding van machten in
bereiken, moet er dus een verdeelsleutel tussen de de staat werd door Montesquieu geïntroduceerd
verschillende organen gevonden worden. Elk orgaan moet een in zijn boek ‘De l’Esprit des Lois’.
zekere macht Het kenmerkende daarvan is, dat er drie organen
in de staat bestaan: de koning, het parlement en
en een zekere verantwoordingsplicht krijgen.
de rechterlijke macht, die ieder een eigen
functie uitoefenen en onafhankelijk van elkaar
De essentie van de gedachte van de machtenscheiding van zijn. Het parlement maakt de wetten
Montesquieu hebben wij in ons staatsrecht behouden. Die wetgevende macht, de koning voert de wetten
essentie is, dat de staatsmacht gespreid wordt over uit uitvoerende macht. De rechters
verschillende organen, die ieder een deel van die macht constateren of de uitvoerende macht de wet wel
uitoefenen en elkaar controleren en in evenwicht houden. In in acht genomen heeft en vernietigen, als dat
onze tijd is de taak van de regering veel breder dan alleen het niet het geval is, de besluiten van de
uitvoeren van wetten. Er moet ook beslist worden of er een uitvoerende macht.
bepaald verdrag gesloten moet worden. Bijv. Moet een weg Zijn leer van de ‘triaspolitica’ gaat er vanuit dat
worden aangelegd door een natuurgebied of juist daaromheen? de burger het best gediend is met een scheiding
van deze drie functies.
Over dit soort beslissingen zegt de wet bijna niets. Zij zijn dus
geen uitvoering van wetten, maar een zelfstandige bevoegdheid
van de regering. Beide onderdelen van de regeringstaak – uitvoering van wetten en de zelfstandige
taak – worden in de Grondwet ‘bestuur’ genoemd.
Het is ook niet zo dat de drie belangrijkste organen in de staat (regering, parlement en rechterlijke
macht) onafhankelijk van elkaar opereren:
- De vaststelling van wetten is de taak van regering en parlement samen.
- Het bestuur is de taak van de regering, maar de regering staat bij de uitoefening daarvan onder
voortdurende controle van het parlement.
- De centrale overheid bestaat uit een samenstelsel van organen, die ieder slechts een deel van
de overheidstaak uitoefenen en die elkaar dus nodig hebben om te regeren.
Zo houden die organen elkaar in evenwicht en controleren zij elkaar.
Een andere taakverdeling van het gezag bestaat in een territoriale splitsing. Men geeft niet een centrale
overheid alle bestuursbevoegdheid, maar men verleent een deel van die bevoegdheid aan regionale
bevoegdheden. Het stelsel van een federatieve staat of bondsstaat, waarin de deelstaten eigen
grondwettelijk gegarandeerde bevoegdheden hebben waar federale organen niet in mogen treden, geeft
een evenwicht tussen centrale en regionale organen (bijv. in de VS). Een andere methode – de
Nederlandse–is het verlenen van vrij vergaande bevoegdheden aan gemeentelijke en provinciale
organen, waarbij echter geen terreinen principieel zijn uitgesloten van centrale bemoeienis. Ook door
deze tweede methode wordt de macht verdeeld tussen centrale en regionale overheden.
3. Grondregels van een staatsorganisatie
Grondslag voor een democratisch bestel ieder orgaan heeft voor de uitoefening van bevoegdheden
ofwel de medewerking van een ander orgaan nodig, ofwel aan de controle daarvan onderworpen is.
Hieruit volgen een aantal grondregels voor een democratisch bestuur. De regels behoren niet tot het
positieve recht het zijn beginselen.
Grondregels:
1. Geen bevoegdheid zonder grondslag in wet of Grondwet – Legaliteitsbeginsel
,Staatsrecht in GB Het bestuur heeft door bevelen en de rechterlijke macht door
Een verhandeling over Brits staatsrecht vonnissen zeggenschap over het dwangapparaat van de staat:
pleegt te beginnen met een beschouwing leger en politie. Daarmee is aan de organen van bestuur en
over ‘the rule of law’. Dit begrip is in het rechterlijke macht een afschrikwekkende bevoegdheid
Britse recht niet scherp gedefinieerd, gegeven. Om machtsmisbruik te voorkomen is in de eerste
maar in elk geval wordt ertoe gerekend grondregel neergelegd, dat rechter en administratie beide die
‘that the powers exercised by politicians bevoegdheid slechts mogen gebruiken, voor zover de
and officials must have a legitimate Grondwet of de wet dat uitdrukkelijk toestaat. De wetgevende
foundation; they must be based on
macht – regering en Staten-Generaal – bepaalt zo de grenzen
waarbinnen bevoegdheden mogen worden uitgeoefend. Er
bestaat dus geen oorspronkelijke bevoegdheid van het bestuur
of de rechterlijke macht. Hun bevoegdheden berusten steeds
op een wettelijke grondslag. Consequentie: het optreden van
bestuursorganen en rechters moet niet alleen op de wet
berusten, maar er ook mee in overeenstemming zijn.
Ook andere overheidshandelingen zoals overheidssubsidies hebben
een basis in een wet Algemene wet bestuursrecht.
Zo zien wij, dat in feite iedere met dwang gepaard gaande
overheidshandeling, hetzij van het bestuur, hetzij van de rechterlijke macht, gebonden is aan een
wettelijke grondslag. Executieve en rechter mogen slechts handelen, voor zover dat in wettelijke
regels is voorzien. De wetgevende macht, waarin de volksvertegenwoordiging beslissende
zeggenschap heeft, bepaalt dus de grenzen van de bevoegdheid van het bestuur en van de rechterlijke
macht. Zou deze regel niet gelden, dan hadden executieve en rechter een goeddeels ongecontroleerde
bevoegdheid. En dat zou met het stelsel van ‘checks and balances’ in strijd zijn.
2. Niemand kan een bevoegdheid uitoefenen zonder verantwoording schuldig te zijn of
zonder dat op die uitoefening controle bestaat – verantwoordingsplicht of controle
De betrokken minister is tegenover het parlement verantwoordelijk voor de wijze waarop het
gratierecht al dan niet is uitgeoefend in concrete gevallen, ook al zijn de wettelijke
voorschriften daarbij in acht genomen. De verantwoordingsplicht of controle kan voor ieder
die bevoegdheden uitoefent een andere vorm hebben: zij behoort voor niemand afwezig te
zijn. De verantwoordingsplicht aan een ander orgaan houdt nu een aanvulling op de eerste
regel in: ook over de uitoefening van een bevoegdheid binnen de wettelijke perken moet
verantwoording worden afgelegd. Het handelend orgaan moet rekenschap kunnen afleggen
waarom het zijn bevoegdheid al of niet heeft uitgeoefend en waarom juist op de wijze als het
heeft gedaan en niet anders. De vormen van verantwoordingsplicht van en controle op
overheidsorganen zijn vele en velerlei:
a. Politieke verantwoordingsplicht: Er is de politieke verantwoordingsplicht van bestuurlijke
organen tegenover vertegenwoordigende lichamen. De ministers moeten zich verantwoorden
tegenover het parlement, de leden van gedeputeerde staten tegenover de provinciale staten, de
burgemeester en de wethouders tegenover de gemeenteraad. Deze plicht houdt in dat het
bestuurlijke orgaan inlichtingen moet verstrekken, een debat met de volksvertegenwoordiging
niet mag ontwijken en bij verlies van vertrouwen in beginsel moet opstappen. De
verantwoordingsplicht strekt zich ook uit tot het functioneren van ambtelijke diensten die aan
het bestuursorgaan ondergeschikt zijn.
b. Ambtelijke ondergeschiktheid: ambtenaren die bepaalde bevoegdheden hebben, zijn
verantwoording schuldig aan hun chefs. Zij moeten verantwoording aan hun chefs afleggen
en die chefs op hun beurt weer voor de instructies die zij hebben gegeven. Slechte vervulling
van de taak door een ambtenaar aan wie de wet een taak opdraagt, kan tot disciplinaire
maatregelen, waaronder ontslag, van de kant van zijn hiërarchieke meerderen leiden.
, Let op: Bewindspersonen – ministers en staatssecretarissen – zijn geen gewone ambtenaren
en zijn daardoor niet onderworpen aan disciplinaire maatregelen.
c. Bestuurlijk toezicht – De regering heeft in beperkte mate de bevoegdheid zich te bemoeien
met het beleid van een gemeente of provincie. Preventief toezicht houdt in dat een lager
bestuursorgaan voor een bepaalde handeling goedkeuring moet vragen aan een hoger orgaan.
Repressief toezicht houdt in dat een hoger bestuursorgaan een beslissing van een lager orgaan
achteraf ongedaan kan maken. Een minister is op zichzelf niet verantwoordelijkheid voor het
doen en laten van een gemeente bestuur of van een zelfstandig bestuursorgaan. Wel kan het
parlement kritiek hebben op het feit dat de minister geen gebruik heeft gemaakt van de
controlebevoegdheden die de wet hem toekent.
d. Strafrechtelijke verantwoordelijkheid: Een gezagdrager kan strafrechtelijk verantwoordelijk
zijn voor zijn daden. Dit is uitsluitend mogelijk, wanneer een strafbepaling de gedragingen
strafbaar stelt. Dat is het geval met ministers, wanneer zij hun mede ondertekening verlenen
aan koninklijke besluiten, wetende dat daardoor de Grondwet of andere wetten of algemene
maatregelen van bestuur worden geschonden Art. 355 Sr bepaalt dat dit een ambtsmisdrijf
is.
e. Beroep: De meeste besluiten van bestuursorganen zijn vatbaar voor beroep. Belanghebbenden
kunnen aan de beroepsinstantie vragen deze besluiten te vernietigen en soms te vervangen. Dit
beroep kan in het algemeen worden ingesteld bij een onafhankelijke rechter, zij het dat
meestal eerst bij het betrokken bestuursorgaan bezwaar moet worden gemaakt tegen het
besluit
f. Burgerlijke rechter: wanneer er geen speciale beroepsmogelijkheid aanwezig is, is de
burgerlijke rechter bereid ambtshandelingen te toetsen aan art. 6:162 BW. Hij beschouwt
bepaalde handelingen dan als onrechtmatig in de zin van dat artikel. Dat betekent dat het rijk,
de provincie of gemeente, waarvan een orgaan die handeling verricht heeft, tot
schadevergoeding verplicht kan worden.
g. Rechterlijke toetsing van wetgeving: Er is ook een controle van de rechter op zekere
wetgevende organen. De rechter mag niet beoordelen of een formele wet in strijd is met de
Grondwet art. 120 Gw Alleen dat de wetgever zelf heeft te beoordelen of een wettekst
in overeenstemming met de Grondwet is of niet.
Men heeft de rechter hier geen suprematie willen geven boven de wetgever, omdat men van
mening was dat de vraag naar de grondwettigheid van een wet veelal een meer politiek dan
technisch-juridisch karakter heeft.
Een rechter mag wel lagere regelingen aan hogere, inclusief de Grondwet, toetsen.
4. Democratie, rechtsstaat en historische ontwikkeling
Democratie = een staatsvorm die de gelijkwaardigheid van mensen als uitgangspunt neemt, zowel wat
betreft hun invloed op het staatsbestuur als wat betreft hun bescherming tegen de staat.
Rechtstaat = een staat waarvan de organisatie erop gericht is dat burgers beschermd zijn tegen
machtsmisbruik door de staat zelf.
Kenmerkend voor een rechtsstaat is dat de staatsorganen zijn onderworpen aan het recht. Waarborgen
tegen machtsmisbruik door staatsorganen:
1. De staat erkent dat individuen en particuliere instellingen een staatsvrije sfeer toekomt. Ook
een door het volk gekozen parlement moet deze ‘grondrechten’, zoals de vrijheid van
godsdienst, de vrijheid van meningsuiting en het recht op privacy respecteren. Minderheden
worden zo beschermd tegen een tirannieke meerderheid.
2. Optreden van het bestuur dat voor de burger bezwarend is dient te berusten op een algemene
regel die de bevoegdheid van het desbetreffende orgaan omschrijft. Dit bevordert de
rechtszekerheid en voorkomt dat burgers in vergelijkbare gevallen ongelijk worden behandeld.
3. De regels waarin de bevoegdheden van een staatsorgaan zijn omschreven, moeten zijn
vastgesteld door een ander orgaan.
4. Geschillen tussen de burger en de staat moeten worden beslist door een onafhankelijke en
onpartijdige rechter afweging van de wederzijdse belangen.