Week 1
In eigen woorden weergeven wat de begrippen gezondheid en ziekte betekenen. Gezondheid is het
vormogen zich aan te passen en een eigen regie te voeren, in het licht van de fysieke, emotionele en
sociale uitdagingen van het leven. Ziekte is als een afwijking van de normale lichaamsstructuren en -
functies die resulteert in verstoring van vitale functies.
Uitleggen wat bedoeld wordt met het draagkracht-draaglastmodel. Handhaven van gezondheid: er
is een model ontwikkeld die er iets over zegt. Draagkracht - draaglast model. Draagkracht is wat je
aankunt en draaglast is wat je letterlijk voor je kiezen krijgt. Die twee moeten in balans zijn. Als deze
uit balans raakt dus de draaglast is hoger dan de draagkracht dan spreken we van decompensatie.
Ziekteoorzaken:
De draagkracht wordt bepaald door een aantal dingen:
o Aanleg, hoe je genetisch in elkaar zit
o Conditie
o Psychische en sociale factoren
Iemand met een groot sociaal netwerk en die gesteund wordt heeft een grotere draagkracht
dan iemand die eenzaam is.
Draaglast gaat om wat je te verduren krijgt en wat erop je afkomt. Dit kan door verschillende
dingen:
o Endogeen: van binnenuit. Als je genetische kwetsbaarheid hebt om bepaalde ziekte
te ontwikkelen. Erfelijkheid (afwijkingen) en congenitaal (wat er tijdens de
baarmoeder is ontwikkelt)
o Exogeen: komt van buitenaf op jou af. Straling uit de kosmos, of verf die je gebruikt
omdat je huisschilder bent. Chemisch, fysisch, voeding, microbiologisch….
De factoren benoemen die de gezondheid kunnen verstoren c.q. ziekte kunnen veroorzaken. En
daarbij uitleggen wat endogene en exogene factoren zijn. Sommige endogene ziekteoorzaken zijn
van buiten af te zien, door bijvoorbeeld een erfelijke afwijking. Voorbeeld het downsyndroom. Door
een chromosoomafwijking kunnen er andere dingen in het lichaam ook verkeerd gaan. Kinderen met
downsyndroom hebben meestal ook hartafwijkingen. Sommige ziekten die endogeen manifesteren
die ontwikkelen zich pas later. Bij een hiel prik van een baby wordt er naar het bloed gekeken om te
kijken of er erfelijke ziekten in zitten die zich later in het leven kunnen gaan spelen. Hoe eerder je dat
weet hoe beter je het kan behandelen. Dan exogenen ziekteoorzaken:
Fysisch: flink verbrand raken door de zon kan ziekte geven aan de huid. Thermische oorzaak
is verbranding en mechanisch is een voorwerp of auto bijvoorbeeld komt van buitenaf tegen
je aan en geeft schade.
Chemische: roken alcohol, geneesmiddelen, drugs, chemische middelen in keukenkastje.
Microbiologisch, besmet raken met een virus. Als je fit bent en een goedafweermechanisme
hebt kan je snel van het virus of bacterie afkomen
Immunologisch: de reactie van het immuunsysteem gaat even niet goed, eczeem, hooikoorts
Voeding: te weinig, te veel en een disbalans in voeding geef lichamelijke problemen.
Psychosociaal: stress geeft een reactie in het lichaam dat hormonen verhoogt en geeft op
lange termijn schade aan het lichaam.
Multifactoriële aandoeningen, aandoeningen door optelsom van verschillende factoren, dus kan
endogeen en exogeen zijn. Kanker kan je krijgen door een slechte leefstijl maar ook omdat je er
aanleg voor hebt.
Beschrijven welke mogelijkheden voor diagnostisch onderzoek er zijn. Met Daarbij specifiek de
beeldvormende technieken.
Anamnese: het verhaal van de patiënt, door vragen te stellen kom je achter zo veel mogelijk
informatie.
Lichamelijk onderzoek
o Inspectie: bekijken van buitenkant van het lichaam + bewegingen en houding.
, o Palpatie: aantasten van het lichaam met vingers, hiermee onderzoeken van
lichaamsdelen. Hartslag voelen, kijken of iemand warm aanvoelt.
o Auscultatie: het luisteren naar de longen, hart en de darmen.
o Percussie: het bekloppen van lichaamsdelen met de vingers. Tikken op de buik om te
zien of de darmen vol zitten of op de blaas.
Aanvullend onderzoek
o Laberatoriumonderzoek: onderzoek naar samenstelling van bv. bloed, urine, enz.
o Beeldvormend onderzoek:
Röntgenonderzoek: door middel van rontgenstralen worden inwendige
structuren in beeld gebracht. 2D beeld, botten zijn altijd wit aangegeven.
Ct-scan (computed tomography): door middel van rontgenstranling wordt
een 3D beeld gemaakt van inwendige structuren.
MRI (magnetic resonance imaging): door middel van trillingen in het lichaam
in reactie op een sterk magnetisch veld wordt gebruikt om de binnenkant
van het lichaam in beeld te brengen. 3D beeld.
Echografie: beelden van de inwendige organen wordt gemaakt door middel
van weerkaatsing van geluidsgolven tegen verschillende soorten weefsels.
Weefsel is grijs en vocht is zwart want daarop weerkaats geluid niet.
Nucleaire geneeskunde: door middel van radioactieve stoffen beelden
gemaakt van structuren en werking van organen.
o Functieonderzoek: werking van delen van het lichaam worden getest. Bv. ECG
o Pathologisch-anatomisch onderzoek: afwijkingen van cel en weefsels worden getest,
door middel van biopt.
De kenmerken van een ziekte benoemen: symptomatologie en ziektebeloop. Symptomen bestaan
uit de subjectieve klachten van een patiënt en de meetbare, observeerbare verschijnselen.
Asymptomatisch is dat de ziekte verloopt zonder verschijnselen, zoals een soa. Een syndroom is een
ziekte waarbij er altijd spraken is van eenzelfde combinatie van symptomen. Een prognose is een
uitspraak over de verwachte ziektebeloop en uitkomst van de ziekte. Acuut ziektebeloop, in korte tijd
heb je symptomen maar je bent er ook in korte tijd weer vanaf. Self-limiting, het lichaam kan het zelf
goed aan. Als een verkoudheid na een lange tijd maar niet overgaat kunnen er complicaties zijn
ontstaan. Bijvoorbeeld ontstoken holtes of longontsteking. Andere soort ziektebeloop is een
chronisch ziektebeloop, ziekte is langere tijd aanwezig en gaat ook niet zomaar weg. Een ongeneselijk
zieke patiënt die binnen een paar maande overlijdt wordt terminaal genoemd. Hierbij komt er nog
echt een periode waarbij er helemaal geen symptomen zijn. Exacerbatie = verergering van
symptomen. Remissie = periode waarin de symptomen minder zijn. Dan de progressieve aandoening,
de ziekte wordt steeds erger in de tijd. Iemand takelt steeds meer af. Voorbeeld is dementie. De
symptomen worden steeds erger en dat kan uiteindelijk lijden tot de dood, dit heet infausle
prognose. Recidief is dat dezelfde aandoening weer terugkomt terwijl het daartussen helemaal weg
is geweest. Complicatie is een ongewenste gebeurtenis bij iemand die een ziekte heeft en daarvoor
behandelend is, ze kunnen nadelig zijn voor de prognose. Restverschijnselen als het herstel niet
volledig is en blijft last houden. Mortaliteit is een maat voor sterfte. Morbiditeit de mate van
voorkomen van een ziekte in een populatie.
Uitleggen op welke 4 eiwitten farmaca kunnen aangrijpen. Hoofstuk 2, blz 22
Receptoren = homeostase is het constant houden van het interne milieu van het lichaam. Dit
gebeurt doordat de tegen elkaar aanliggende cellen met elkaar communiceren om ervoor te
zorgen dat weefsels als geheel goed communiceren. Als deze onmisbare communicatie
wordt mogelijk gemaakt door chemische boodschappers die worden afgegeven door
zenuwcellen, kliercellen en nog andere. Deze chemische boodschappers binden zich aan
receptoren in en op andere vellen in het lichaam om een effect in die cel te sorteren.
Geneesmiddelen binden zich aan receptoren omdat de moleculaire structuur van het
, geneesmiddel bijna hetzelfde is als die van de natuurlijke chemische boodschapper die het
lichaam maakt.
Ionkanalen = er zijn uitlopende soorten, die verschillende taken vervullen in verschillende
weefsels, maar allemaal reguleren ze hoofdzakelijk de membraanpassage van ionen.
o Spanningsafhankelijke ionkanalen openen en sluiten zich naarmate de elektrische
activiteit in de omgeving van het membraan veranderd. Ze worden vooral gevonden
op de cellen die betrokken zijn bij het overbrengen van zenuwimpulsen.
o Andere kanalen vormen een combinatie met een receptor. Deze kanalen worden op
allerlei plaatsen in het lichaam gevonden, maar vooral bij verbindingen tussen
neuronen. Als de neurotransmitters van het ene neuron bindt aan het een receptor
op een ander neuron, gaat het bijbehorende ionkanaal open.
Enzymen = binnen elke cel vinden elke seconde duizenden minuscule biochemische reacties
plaats, waarbij meestal enzymen een rol spelen. Enzymen zijn grote, complexe eiwitten die
deze reactie versnellen. Bij versnellen veranderd een enzym een stof in een andere stof, door
bijvoorbeeld een fosfaat groep te verwijderen, een binding tussen twee koolstofatomen te
verbreken ect. Elk enzym is verantwoordelijk voor het versnellen van een bepaald soort
biochemische reactie. Het enzym kan dit steeds weer opnieuw doen. Omdat het zelf door de
reactie niet verandert. De stof die door een enzym in een andere stof wordt veranderd,
wordt substraat van dat enzym genoemd.
Transporteiwitten = omvatten elk membraaneiwit dat betrokken is bij een actief transport
van een stof door het membraan met behulp van ATP als de drijvende kracht. Er zijn twee
groepen:
o Transport van ionen = sommige ionen worden actief door een membraan
getransporteerd of gepompt door middel van transporteiwitten met behulp van ATP.
Deze ionpompen worden op celmembraan i uiteenlopende delen van het lichaam
gevonden, maar die in de nieren en de bekleding van de maagwand behoren tot de
transporteiwitten die het vaakst aangrijpingspunt zijn voor geneesmiddelen.
o Transport van neurotransmitters = deze worden aangetroffen in de verbinding tussen
neuronen in de complexe neurale circuits in de hersenen. Deze geneesmiddelen
worden gebruikt bij psychische klachten om bv. Depressie te verlichten.
Beschrijven hoe het sleutel-slot-principe werkt bij het aangrijpen van farmaca op receptoren
Uitleggen wat wordt bedoeld met de begrippen agonist en antagonist. Geneesmiddelen die
hetzelfde effect geven als de natuurlijke chemische boodschapper worden agonisten genoemd.
Geneesmiddelen die receptoren blokkeren voor de natuurlijke boodschapper en zo het natuurlijk
effect onmogelijk maken worde antagonisten genoemd, of blokkers.
Verschillende toediedingswegen van farmaca benoemen en welk effect dit heeft op opname van
het middel in het lichaam.
Lokale toediening: het geneesmiddel wordt rechtstreeks aangebracht op de plaats van het
probleem, bijvoorbeeld oogdruppels voor je ogen. Het probleem zit dan zo dicht aan de
oppervlakte van het lichaam dat het geneesmiddel het makkelijkst zo kan toegediend
worden.
Enterale toediening: het geneesmiddel wordt oraal ingenomen en vanuit het maag-
darmkanaal opgenomen in de bloedbaan, sommige geneesmiddelen moeten echter juist in
het maag-darmkanaal blijven om darmziekten te behandelen. Hierbij hoort ook de rectale
toediening en via een sonde. Orale geneesmiddelen moeten bestandzijn tegen maagzuur en
spijsverteringsenzymen. Het komt eerst inde maag en gaat door naar de dunne darm, via het
poortaderstelsel komt het bij de lever.
Parentale toediening: het geneesmiddel wordt rechtstreeks in het lichaam ingebracht, door
middel van een subcutane (onder de huid), intramusculaire (in een spier, de spier is namelijk
goed doorbloed) of intraveneuze injectie (in een ader). Hieronder valt elk geneesmiddel dat