Samenvatting Bestuurskunde blok 1.2: Inleiding sociologie
Probleem 1
Leerdoel 1: Wat zijn de 4 perspectieven? Wat zijn de verschillen en overeenkomsten tussen de
perspectieven?
Voor het tentamen:
• Leg eerst allebei de perspectieven uit geef kenmerken en de grote lijn van waar
het perspectief voor staat.
• Leg uit hoe de perspectieven naar sociale gelijkheid door genderverschillen
aankijken.
• Zorg dat je eventuele personen en theorieën bij naam noemt! BIJ ALLE OPEN
VRAGEN
• Wat is de strain theorie? Wie? Welk perspectief? alles wat je weet zeggen
Sociologische theoretische perspectieven
Perspectief beeld van de maatschappij dat sociologische onderzoekers leidt.
Functionalisme (structural functional theory):
van Durkheim
- macro-niveau, gaat over analyse van de hele samenleving.
De samenleving is een systeem waarbij verschillende delen (organisaties & instituten), de
cultuur (normen & waarden) en sociale processen (opvoeden van kind) samenwerken om
stabiliteit en solidariteit te creëren.
Centrale vraag:
Wat is de functie van sociale verschijnselen?
Als er wordt gezocht naar een verklaring, zal dat neerkomen op een functie voor het grotere
geheel.
- Waarom heet het functionalisme? elk deel aparte functie vormen samen een geheel.
- De verschillende delen werken samen als organen in een lichaam. Als je er één wilt
bestuderen, moet je de relatie tot andere organen kennen. (Giddens)
- Het is een zelfregulerend sociaal systeem (Wenink)
- Benadrukt het belang van morele/collectieve consensus voor de instandhouding van de
orde en stabiliteit binnen de samenleving. Hierdoor verloopt de samenleving dus soepel.
Morele consensus = als het overgroot deel van de samenleving dezelfde waarden delen.
Normale toestand: orde en balans, sociaal evenwicht dat gebaseerd is op het bestaan van
morele consensus tussen de delen. (Ballantine & Giddens).
- De theorie kijkt naar wat een maatschappij bij elkaar houdt en voor continuïteit zorgt.
- De focus op stabiliteit en orde zorgt ervoor dat ongelijkheid en afscheidingen
geminimaliseerd worden en er niet snel kans is op conflicten.
,Kernbegrippen:
sociale structuur (hoe onderdelen in elkaar ‘grijpen’)
sociale functies (welke functies worden er vervuld voor het voortbestaan van de
samenleving).
Cultuur is ondergeschikt aan de sociale structuur.
Merton onderscheidt verschillende functies, en ook in tegenstelling tot disfuncties.
Wat zijn de gevolgen voor het sociale systeem! (niet voor het individu alleen)
- Manifeste functies = Geplande uitkomst van interacties, instituten, organisaties – erkend en
bedoeld gevolg van een sociaal patroon.
- Latente functies = Onzichtbare en onbedoelde gevolgen van een activiteit waarvan
deelnemers niet op de hoogte zijn – niet per se positief of negatief.
Zoals het doen van een regendans. Mensen die dat doen verwachte als manifeste functie
dat er regen komt, daarom organiseren ze het. Maar in plaats daarvan zorgt het, net zoals
Durkheim zei over religie, voor sociale cohesie als groep (latente functies).
Of het manifeste gevolg van de magnetron (sneller eten maken) en het latente gevolg
(nieuwe banen, goed voor de economie)
- Disfuncties = Ongewenste gevolgen/uitkomsten. Het zijn acties die in strijd zijn met de
bestaande (stabiele) standaarden en evenwicht in de maatschappij. draagt niet bij aan
stabiliteit.
Zoals dat jonge mensen dankzij de magnetron niet weten hoe ze moeten koken, wat kan
leiden tot afhankelijkheid van technologie en obesitas.
Het is belangrijk om naar de mogelijke functionele en disfunctionele aspecten van de
samenleving te kijken, om harmonie en balans te bewaren.
Samenleving en individu
Top down relatie. De samenleving staat centraal en schrijft voor aan mensen wat ze moeten
doen. De mensen ervaren het niet als externe dwang maar geloven er ook zelf in.
Rollen in verschillende sferen van het sociale leven worden verschillende rollen verwacht.
Je bent geen individu met bepaalde voorkeuren. Maar hoe de individu gedraagt hangt af van
de context.
In het socialisatieproces maken individuen de verwachtingen, en normen en waarden die
daarbij horen, eigen (internaliseren). Je leert je rol in het socialisatieproces.
Ook kinderen in het opvoedproces worden er impliciete regels aangeleerd ipv formele
regels. Je kan niet vergeten om je kinderen te socialiseren.
Sociale controle om de socialisatie goed te laten verlopen positieve/negatieve sancties.
Kritiek: - Te abstract
- Kan geen conflict of sociale verandering verklaren. Blinde vlek. Eenzijdige nadruk op
consensus.
- eenzijdige nadruk op stabiliteit blinde vlek voor verandering (andere denkbeelden over
bijv. gender, abortus).
- teleologisch waargenomen gevolgen worden opgevat als oorzaken terwijl de
samenleving geen bewuste actor is met behoeften. (De samenleving ‘wilt’ geen sociale
,cohesie ‘Waarom bestaat er religie omdat er sociale cohesie nodig is).
- reductionistisch reductie van sociale verschijnselen tot hun rol voor het functioneren
van de samenleving. Vb. Durkheim doet alsof hij zich heeft op echte betekenis van religie.
Het is aanvechtbaar; waarom zou Durkheim het beter weten dan de betrokkenen.
- Het gaat ervan uit dat een maatschappij goed werkt als er sprake is van stabiliteit en niet
van conflicten. Maar ook in dictaturen is stabiliteit stabiliteit niet altijd goed.
Conflictbenadering/conflictparadigma:
van Marx
- macro-niveau
In de samenleving zijn conflicten in elke groep onvermijdelijk. Samenleving is een
samenstelling van verschillende groepen die hun eigen belangen nastreven conflicten,
die soms voor een verandering in de samenleving zorgen.
Centrale vragen
Hoe komen de maatschappelijke onder en bovenschikking tot stand, hoe blijven ze bestaan,
hoe veranderen ze en wat zijn de gevolgen?
- Het is belangrijk om verdelingen te hebben in de samenleving. De functionalistische
nadruk op consensus wordt dus afgewezen Bij het functionalisme kunnen conflicten niet
worden verklaard en gaat het juist om harmonie, consensus en stabiliteit.
Sociale orde door macht en overheersing (ipv consensus en conformisme).
- Focus op vraagstukken m.b.t. macht, ongelijkheid en strijd. Bronnen in de samenleving
zoals geld en werk zijn ongelijk verdeeld. Het onderzoeken van spanningen tussen
dominante en benadeelde groepen + het begrijpen van de wijze waarop de relaties van
controle worden vastgesteld en in stand worden gehouden.
- Verandering is wenselijk, helemaal als het zorgt voor meer gelijkheid (conflicten
bevorderen dit) hierom hoeven conflicten niet helemaal negatief te zijn. (Ballantine)
Marx en Engels
- Kapitalisme. De samenleving heeft controle over de middelen in de samenleving.
- Het geloof in twee klassen: de kapitalisten (bourgeoisie, ‘haves’) en het proletariaat (de
werkers, ‘have-nots’).
- Ontstaat een klassenstrijd, de onderste klasse zal ertegen afzetten en een klasseloze
maatschappij vormen. sociale conflicten en onrecht die eruit voortvloeien is de basis voor
de conflicttheorie.
Dit idee van Marx gaat in bredere context over de machtsverdeling tussen de dominante en
de gedomineerde groep. De dominante groep gebruikt geld en macht om hun positie te veel
behouden.
Kritiek: - Er wordt teveel gefocust op macro-niveau, weinig op individu
- Onderzoeken die conflicten testen zijn vaak niet toereikend, veel verschillende
interpretaties.
- Er wordt vooral gefocust op conflicten en niet op de uitleg van sociale cohesie.
Eenzijdige nadruk op conflict blinde vlek voor consensus en harmonie.
- Eenzijdige nadruk op verandering blinde vlek voor stabiliteit
, - Reductionistisch reductie van sociale verschijnselen tot hun rol bij conflicten in de
samenleving. Marx doet dus ook alsof hij zicht heeft op echte betekenis religie
Symbolische interactionisme Giddens:
van Mead, Weber
- micro-niveau, gaat over individuele (face to face) actie. !! (Maar niet compleet micro, want
niet alle ideeën bedenk je zelf.) Het gaat om interactie in specifieke situaties i.p.v. sociale
structuren in de samenleving als geheel.
Het symbolisch interactionisme gaat over de rol van (gedeelde) symbolen die de omgang
tussen mensen (interacties) betekenis geven en die leiden tot regel geleid gedrag.
Centrale vraag: Hoe zijn sociale verschijnselen te begrijpen vanuit processen van
betekenisverlening in de alledaagse interacties tussen mensen?
- Mensen reageren niet direct op elkaars gedragingen. Mensen reageren op de bedoelingen
die ze achter de gedragingen van mensen vermoeden. Precies dezelfde fysieke handelingen
kunnen een andere betekenis hebben. Handelen = betekenisvol gedrag
Er wordt gehandeld op basis van interpretaties uit interacties Zo komt de sociale
werkelijkheid tot stand.
Ziet de samenleving als het product van dagelijkse interacties van individuen (wordt
gevormd door de interacties/interpretaties van de samenleving).
- Symbool: is iets dat voor iets anders staat. Zoals een woord dat voor iets staat wat we
bedoelen, maar ook gebaren of gedrag zijn symbolen. (verbaal en non verbaal)
- Interactie tussen mensen is de interactie van symbolen.
- We ontdekken onze plaats in de samenleving door de interactie met anderen op basis
van interacties begrijp je je eigen positie. (Ballantine)
- veel meer aandacht voor cultuur itt structuur. Meer individueel handelen.
- Individuen kunnen zelf denken, maar worden geschapen door ervaringen. Onze positie
binnen groepen beïnvloeden onze manier van denken en doen.
- Mensen bewerken hun betekenis van bepaalde symboliek naar hun eigen ervaring(en).
- Patronen van acties/interacties zorgen voor groepen, instituties en samenlevingen.
- Taal is belangrijk, hierdoor wordt de mens een zelfbewust wezen. (Mead)
- Structuren van samenlevingen zijn gecreëerd door de sociale acties van de individuen.
(Weber)
Voorbeeld: Het idee ‘vrouw’. Het idee bij dit woord staat niet vast. Waar halen we de ideeën
vandaan? Bijvoorbeeld door je opvoeding krijg je bepaalde ideeën op je afgevuurd. Je
doet iets daarmee en je gaat je ernaar gedragen (dit zorgt voor het algemeen beeld van
meisjes). De samenleving is dus een product van de interacties.