Blok 18 Voortplanting
Ziekteleer Melkklieren
• Klierweefsel
• Uier en tepels
De anatomie van de melkklieren varieert erg.
Koeien: vier klierpakketten, vier spenen.
Ooien en geiten: twee klierpakketten, twee spenen.
Zeugen: 14-16 klierpakketten, 14-16 spenen.
Merrie: vier klierpakketten, twee spenen.
Teef: 2x5 klierpaketten, 2x5 tepels.
Poes: 2x4 klierpaketten, 2x4 tepels.
Klierweefsel
• Mastitis
• Neoplasieën
Mastitis
• Mastitis bij de koe
• Mastitis bij het schaap
• Mastitis bij de geit
• Mastitis bij het varken
• Mastitis bij het paard
• Mastitis bij de hond en kat
Inleiding
Een mastitis is een ontsteking van de melkklieren. De mastitis is lobulair of diffuus, in de melkgangen
(galactoforitis), alveoli (parenchymateuze mastitis) of interstitium (parenchymateuze mastitis).
De galactoforitis en parenchymateuze mastitis komen veelal gezamenlijk voor.
We onderscheiden een klinische mastitis, acuut of chronisch, van een subklinische mastitis.
• Acute catarrale mastitis
- Galactoforitis: geen ziekteverschijnselen
- Parenchymateuze mastitis: koorts, anorexie, minder melkproductie.
- Melkklier: warm en gezwollen.
- Melk: enkele purulente vlokjes.
• Acute fibronecrotiserende mastitis
- Hoge koorts, anorexie, diarree, sepsis.
- Melkklier: warm en gezwollen.
- Melk: citroengele vloeistof, grote fibrinevlokken.
• Chronische mastitis
- Intermitterende ziekteverschijnselen
- Melkklier: afwijkingen
- Melk: intermitterend afwijkend.
•Purulente tot abcederende mastitis
- Algemeen ziek
- Melkklier: grote, harde verdikkingen
- Melk: taai, purulent, stinkend
, Een mastitis kan gevaarlijk zijn voor de nakomelingen omdat de moeder hen niet meer laat zogen,
ze onvoldoende melk krijgen of ongezonde melk. Een mastitis kan daarnaast een probleem vormen
voor volksgezondheid, ook wegens antibioticumresiduen.
Pathogenese
De porte d’entrée is galactogeen of hematogeen (sporadisch). Galactogeen betekent dat agentia via
het slotgat de uier binnenkomen.De afweer van de uier bestaat uit een eerste lijn en een tweede lijn.
Eerste lijn: uitstroom van melk, keratinelaag van het tepelkanaal met bacteriostatische werking (door
vetzuren), keratineplug tijdens de droogstand (ontstane celdebris en keratine), vetzuren van de huid,
melkeiwitten zoals lactoferrine en lactoperoxidase.
De dikke keratinelaag ontstaat door de intensieve celvernieuwing en verhoorning. Hier ontstaat
celdebris en keratine welke de keratineplug vormen. Lactoferrine bindt ijzer en remt daarmee de
groei van bacteriën.
Tweede lijn: neutrofielen, macrofagen en lymfocyten in de tepelcisterne, melkgangen en melk.
Als een kiem binnenkomt, zullen de macrofagen chemotactische stoffen (interleukinen,
interferonen) afgeven. De neutrofielen uit het perifere bloed worden aangetrokken en komen in het
mesenchym en bij epitheelschade ook in het lumen. Macrofagen en neutrofielen geven
ontstekingsmediatoren af (prostaglandine, interleukine, IFN) welke zorgen voor de algemene
ziekteverschijnselen en teven zink en ijzer in het plasma laten dalen. Daarnaast fagocyteren ze
bacteriën. Ten slotte worden B en T lymfocyten gewaarschuwd.
De oorzaak van een mastitis (galactogeen)
• Vorm van de uier
• Vorm van het slotgat
• Beschadiging van het slotgat
• Wijdte van het tepelkanaal
• Dikte van de keratinelaag in het tepelkanaal
• Slechte hygiënische omstandigheden
• Minder afweer
• Galactogenese en melk lekken (door spanning op het uier door melkproductie)
• Veranderende hormoonhuishouding
• Ingrijpende voerveranderingen (negatieve energiebalans)
• Stress (partus)
• Stress metabool (melkproductie)
Nadat een bacterie het uier binnen is ontstaat eerst een galactoforitis in meestal de perifeer
gelegen melkgangen. Daar is de melkstroom het zwakst. De melkgangen kan dan verstopt raken,
waardoor de bacteriën de alveoli bereiken. Het mesenchym raakt betrokken met daarna de
uierlymfeknopen. Trombose kan optreden met als gevolg necrose van melkklierweefsel.
Voorkomen
De meeste mastiden treden 1 week antepartum tot 3 weken post partum op. Dat komt doordat de
keratineplug verdwijnt, de galactogenese op gang komt waarbij melk kan lekken (door spanning op
het uier door melkproductie), er een andere hormoonhuishouding is, er ingrijpende
voerveranderingen zijn en stress door de partus en metabool (melkproductie).
Bacteriën in een mastitis:
Streptokokken (S. agalactiae, S. dysgalactiae, S. uberis). Stafylokokken (S. aureus, coagulasenegatieve
stafylokokken). Coliformen (E. coli, Klebsiella, Pseudomonas).
Hematogeen (Mycoplasma, tuberculose, brucellose, listeriose, leptospirose)