1.1 GEDRAG IN ORGNAISATIES: NADER BEPAALD
- Gedrag in organisaties (GIO): bestudeert de invloed die individuele factoren, groepsprocessen
en organisatiestructuren hebben op menselijk gedrag in organisaties. GIO is een toegepaste
wetenschap met als belangrijkste doel de effectiviteit van organisaties verbeteren.
GIO houdt zich bezig met de volgende onderwerpen:
- motivatie
- leiderschapsgedrag en macht
- interpersoonlijke communicatie
- groepsstructuur en groepsprocessen
- attitudeontwikkeling en perceptie
- persoonlijkheid, emoties en waarden
- veranderingsprocessen
- conflicten en onderhandelingen
- werkstructurering
Effectieve versus succesvolle activiteiten van de manager
hoe komt het dat de ene manager effectiever is dan de andere? Om die vraag te beantwoorden,
keken de toonaangevende GIO-onderzoeker Fred Luthans en zijn collega’s vanuit een uniek oogpunt
naar wat managers doen. Luthans en zijn collega’s bestudeerden meer dan 450 managers die zich
allemaal bezighielden met de volgende vier managementactiviteiten:
1. Traditioneel management: besluiten nemen, planningen maken, controle uitoefenen
2. Communicatie: de gebruikelijke informatie uitwisselen en papierhandel afwerken
3. Humanresourcesmanagement (HRM)P: motiveren, belonen en corrigeren, conflicten hanteren en
werven, selecteren en scholen van personeel.
4. Netwerken: borrels en dergelijke aflopen, contacten onderhouden met mensen van buiten de
organisatie.
De tijd en moeite die managers aan die activiteiten besteedden varieerde enorm. Bij de managers die
snel promotie hadden gemaakt in hun organisatie droeg netwerken relatief gezien het meeste bij aan
hun succes en HRM relatief gezien het minste. Managers die hun besluiten toelichten en hun collega’s
en werknemers om informatie vragen zijn het effectiefst, zelfs als die informatie negatief is.
1.2 INTUÏTIEVE KENNIS AANVULLEN MET SYSTEMATISCH ONDERZOEK
Gedrag is niet willekeurig. Er liggen bepaalde wetmatigheden ten grondslag aan het gedrag van
mensen. Als we die wetmatigheden begrijpen, kunnen we het functioneren van organisaties positief
beïnvloeden.
Gedrag is over het algemeen voorspelbaar, systematische bestudering van gedrag zal op den duur de
nauwkeurigheid van onze voorspellingen steeds verder verbeteren.
Systematisch onderzoek:
- Het onderzoeken van verbanden tussen verschijnselen.
- Het onderscheiden van oorzaken en gevolgen.
- Conclusies baseren op wetenschappelijk bewijs.
,Evidence-based management (EBM) maakt gebruik van de uitkomsten van systematisch onderzoek
door beslissingen te baseren op de meest recente wetenschappelijke bewijzen. Volgens de EBM-
benadering zouden managers en andere professionals hun beslissingen zoveel mogelijk moeten
nemen op basis van wetenschappelijke bewijsvoering.
Systematisch onderzoek en EBM kunnen je intuïtieve kennis aanvullen en verbeteren.
De invloed van big data
het gebruik van big data, uitgebreide statistische compilaties en analyses, werd pas mogelijk toen
computers geavanceerd genoeg waren om grote hoeveelheden informatie op te slaan en te
manipuleren. Online winkels zijn begonnen met het gebruik van big data, maar sindsdien is het bijna in
alle bedrijfssectoren doorgedrongen.
1.3 BIJDRAGEN VAN UITEENLOPENDE TAKKEN VAN WETENSCHAP
GIO is een toegepaste gedragswetenschap en dus geënt op de bijdragen fundamentele
gedragswetenschappen, waaronder psychologie, sociale psychologie, sociologie en antropologie.
Psychologie: De wetenschap die het gedrag van mensen wil meten, verklaren en soms ook
veranderen.
Bedrijfspsychologie houdt zich bezig met: persoonlijkheid, perceptie, emoties, opleiding, effectief
leiderschap, behoeften en motivatie, werktevredenheid, besluitvormingsprocessen,
prestatiebeoordelingen, attitudemetingen, technieken voor personeelsselectie, functieontwerp en
stress op het werk.
Sociale psychologie:
Combineert begrippen uit de psychologie en sociologie met elkaar. Bestudeerd wordt hoe mensen in
groepen elkaars gedrag beïnvloeden. Sociaalpsychologen doen vooral onderzoek naar implementatie
en acceptatie van organisatieveranderingen.
Sociologie:
Bestudeert mensen en hun gedrag in relatie tot hun sociale omgeving of cultuur. De sociologische
bijdrage aan GIO omvat de verzamelde kennis over groepsgedrag in organisaties, in het bijzonder in
formele en complexe organisaties. Maar nog belangrijker is de bijdrage van sociologen aan de kennis
over organisatiecultuur, organisatietechnologie, communicatie, macht en conflict.
Antropologie:
De wetenschap die verschillende samenlevingen vergelijkt om meer te weten te komen over mensen
en hun activiteiten. Dankzij de kennis van antropologen over culturen en omgevingen begrijpen wij
beter de verschillen in basiswaarden, attitudes en gedrag tussen mensen uit verschillende landen.
1.4 GIO: WEINIG ABSOLUTE UITSPRAKEN
De mens als verschijnsel is complex en divers, wat het moeilijk maakt eenvoudige, nauwkeurige en
generaliseerbare uitspraken over gedrag te formuleren.
Toch zijn er redelijk nauwkeurig verklaringen en voorspellingen over menselijk gedrag mogelijk, op
voorwaarde dat aangegeven wordt onder welke omstandigheden een voorspelling geldig is.
Die omstandigheden noemen we contingentievariabelen.
Heel algemeen gesteld: gedrag X leidt tot gevolg Y, maar alleen onder de voorwaarden die in Z worden
gespecificeerd. Waarbij Z de contingentievariabelen zijn.
, 2.1 ATTITUDE
- attitude: een houding die je hebt tegenover dingen, mensen, bepaald gedrag of
gebeurtenissen. Uit je attitude blijkt hoe je over iets denkt en hoe je je eronder voelt.
Attitudes kan zowel positief als negatief zijn. Onze attitudes zijn vaak vrij stabiel, maar ze kunnnen
onder bepaalde omstandigheden toch veranderen. onze attitudes zijn vaak vrij stabiel, maar ze
kunnen onder bepaalde omstandigheden toch veranderen.
Drie componenten van een attitude:
-Cognitie: dit onderdeel van je attitude omvat jouw mening of oordeel over een feitelijke toestand
waarvan je aanneemt dat je die correct waarneemt.
-Affect: affect betekent gevoel en het gaat dus om de emotie die de cognitie bij je oproept. Die kan
dus neutraal, positief of negatief zijn. Affect kan leiden tot gedragsresultaten.
-Gedragsintentie: dit onderdeel van je attitude verwijst naar een intentie om je op een bepaalde
manier te gedragen. Of de gedragsintentie bij een intentie blijft of omgezet wordt naar daden hangt af
van verschillende factoren.
Cognitie, affect en gedragsintentie hangen nauw met elkaar samen. Met name cognitie en affect
kunnen niet los van elkaar gezien worden.
Attitudes en gedrag
bij de eerste onderzoeken naar attitudes ging men ervan uit dat attitudes de oorzaak zijn van
menselijk gedrag. De Amerikaans sociaal psycholoog Leon Festinger beweerde echter dat attitudes
juist op gedrag volgen in plaats van andersom.
- Cognitieve dissonantie: tegenstrijdigheden die een individu waarneemt tussen eigen attitudes
en gedrag.
Mensen streven naar consistentie van hun attitudes en hun gedrag. Inconsistentie voelt altijd
ongemakkelijk en daarom proberen mensen de inconsistentie minder groot te maken, dit doen
mensen door:
- hun attitudes te veranderen
- hun gedrag te veranderen
- door het verschil tussen attitude en gedrag ‘weg’ te realiseren.
Of we iets aan onze dissonantie willen doen hangt af van verschillende factoren;
- het belang van de attitudes die de dissonantie veroorzaken
- de invloed die je over de elementen denkt te hebben.
- de beloning van dissonantie.
, - Moderatorvariabelen: dit zijn de variabelen die bij bepaalde waarden het verband tussen twee
verschijnselen onderdrukken of juist versterken.
De krachtigste versterkers (of onderdrukkers) van het verband tussen attitude en gedrag zijn:
- het belang van de attitude
- de specificiteit van de gedragsintentie: hoe beter de attitude past bij een bepaakd gedrag des te
sterker het verband.
- de toegankelijkheid van de attitude: attitudes die gemakkelijk oproepbaar zijn in het geheugen zijn
betere voorspellers van gedrag dan minder toegankelijke attitudes. Mensen onthouden eerder
attitudes die ze vaker geuit hebben.
- de aanwezigheid van sociale druk: attitude en gedrag zullen eerder van elkaar verschillen wanneer
de sociale druk voor bepaald gedrag buitengewoon sterk is.
- directe ervaring met de attitude: tot slot zal het verband tussen attitude en gedrag veel sterker zijn
wanneer de attitude iets betreft waarmee het individu ervaring uit de eerste hand heeft.
3.1 WAT ZIJN EMOTIES EN STEMMINGEN?
- Affect: een breed scala aan gevoelens die mensen kunnen ervaren. Affect kan worden ervaren
in de vorm van emoties en stemmingen.
- Emoties: intense gevoelens voor iets of iemand.
- Stemmingen: gevoelens die minder sterk zijn dan emoties, ze hebben geen prikkels uit de
omgeving nodig.
Affect
Emoties Stemmingen
- kortdurend - langer durend
- specifiek en veeltallig van - algemener (positief of
aard negatief affect)
- zichtbaar in - minder zichtbaar
gezichtsuitdrukkingen - cognitief (nadenken)
- actiegericht
- veroorzaakt door specifieke
gebeurtenis
Emoties zijn altijd reacties op een persoon of een gebeurtenis. Je emoties zijn zichtbaar als je ‘ergens
blij om bent, boos op iemand of bang voor iets bent. Stemmingen daarentegen zijn juist niet gericht
op een persoon of gebeurtenis.
emoties kunnen overgaan op stemmingen wanneer je aandacht niet langer gericht is op de
gebeurtenis of het object waardoor de emoties opgeroepen worden.