Uitwerking leerdoelen RCA Blok C
RCA.CO.1
-De student kan aangeven naar welke symptomen/klachten, tijdens de
anamnese gevraagd dient te worden, om te bepalen of er sprake is van
een hart- en/of vaatziekte.
Klachten over pijn op de borst, kortademigheid, opgezwollen
benen/enkels/voeten/buik, gebrek aan eetlust en een algemeen gevoel van
ziekte of een onaangenaam gevoel (malaise) kunnen wijzen op een
mogelijke hartaandoening. Wanneer er sprake van pijn, gevoelloosheid of
spierkrampen in armen of benen is, kan dit duiden op een perifere
vaatziekte, een aandoening van de slagaders in de armen, benen en romp
(behalve kransslagaders).
-De student kan aangeven hoe je door lichamelijk onderzoek informatie
krijgt over de arteriële circulatie, over de veneuze circulatie en over de
werking van het hart.
Hartslag meten> hartfrequentie zegt iets over de werking van het hart.
De enkel-armindex geeft informatie over de arteriële ciruclatie. Je meet
eerst van de linkerenkel en de beide armen de hoogste systolische druk,
dan heb je de enkel-armindex links. Hetzelfde doe je voor rechts.
Kleur/temperatuur/zwelling kan ook iets zeggen over circulatie.
-Kan de symptomen (anamnese en lichamelijk onderzoek) benoemen,
die wijzen op een aandoening van hart en bloedvaten en uitleggen hoe
ze ontstaan.
-De student kan op weefselniveau uitleggen wat atherosclerose is en
wat de gevolgen zijn van atherosclerose voor de verschillende organen.
Het ophopen van vetten en het toenemen van bindweefsel in de tunica
intima van de wand van een arterie. Vetophoping= atheroom en
verharding van weefsel= sclerose. Het zit achter het endotheel, dus niet
binnen in het bloedvat, maar in de wand. Het begint met een
endotheelbeschadiging (door bijv. ontsteking/hoge bloeddruk) waardoor er
LDL cholesterol in de intima (bloedvatwand) komt. Hierdoor is er een
activatie van de monocyten (zo heten ze in bloed, in weefsel makrofagen),
deze kunnen aftreden naar het weefsel. Zodra ze in het weefsel komen is
er sprake van schuimcelvorming. Makrofaag eet de vetcellen (LDL
cholesterol) op en wordt schuimcel. Er komen ontstekingsmediatoren vrij
en er is proliferatie en migratie van gladde spiercellen. Er ontstaat
bindweefselmatrix, hieromheen een fibreuze kap. Als er een scheurtje in
deze kap komt kan er trombose ontstaan.
-De student kan de risicofactoren voor het ontstaan van artherosclerose
benoemen.
Beïnvloedbaar: voeding, overgewicht, roken, alcohol, hypertensie, stress,
diabetes, lichamelijke inactiviteit.
Niet beïnvloedbaar: geslacht (man ongunstig, omdat oestrogenen bij de
vrouw zorgen voor bescherming), leeftijd, gezin (genen).
-De student kan uitleggen waarom het belangrijk is om bij patiënten
met (coronaire) vaatziekten het cardiovascualair risicoprofiel te
bepalen.
, Om doelgericht de individuele kans op (nieuwe) cardiovasculaire
gebeurtenissen
te verlagen.
-De student kan argumenten geven waarom het belangrijk is om het
aantal risicofactoren voor artherosclerose te verminderen bij een
patiënt.
Door risicoreductie verlaag je de kans op (nieuwe) cardiovasculaire
gebeurtenissen.
-De student kan op basis van risicofactoren een inschatting maken van
het cardiovasculair risicoprofiel van een patiënt.
-De student kan het verband uitleggen tussen onder andere: TIA, CVA,
perifeer arterieel vaatlijden, angina pectoris, myocardinfarct, angina
abdominalis en een aneurysma van de aorta.
TIA: kortdurende verstopping van een bloedvat in de hersenen, daardoor
krijgt iemand uitvalverschijnselen. Oorzaken zijn atherosclerose en
hartritmestoornissen (hierdoor ontstaan stolseltjes in het hart die kunnen
doorschieten naar de hersenen). TIA is voorbijgaande beroerte, klachten
binnen 24 uur over. Als iemand daarna nog klachten heeft spreken we over
een herseninfarct.
CVA: beroerte, verzamelnaam voor herseninfarct en hersenbloeding. Bij
een herseninfarct is er een bloedvat verstopt (door
atherosclerose/hartritmestoornissen). Bij een hersenbloeding stroomt er
bloed in of rond de hersenen, het bloed hoopt zich op en duwt het
hersenweefsel weg, waardoor dit beschadigt. Oorzaak bijna altijd een
gebarsten aneurysma (zwakke plek in het bloedvat). Hoge bloeddruk en
atherosclerose versnellen het proces van het opzwellen van het aneurysma
(tot een soort ballonetje), waardoor het uiteindelijk scheurt.
Perifeer arterieel vaatlijden: het gaat om manifestaties van
gegeneraliseerde atherosclerose in de arteriën naar de onderste
extremiteiten, dat wil zeggen het stroomgebied van de beide arteriae
iliacae communes. Er wordt onderscheid gemaakt tussen enerzijds acute
ischemie van het (onder)been en anderzijds chronisch obstructief arterieel
vaatlijden. Chronisch obstructief arterieel vaatlijden kan verdeeld worden
in twee uitingsvormen, claudicatio intermittens of kritieke ischemie.
Angina pectoris: komt meestal door een vernauwing van de
kransslagaders door atherosclerose. Hierdoor ontstaat er een
zuurstoftekort en krijg je hartkramp, een pijnlijk gevoel op de borst. Je hebt
een beklemmende, drukkende of benauwende pijn op de borst,
uitstralende pijn en last van zweten en misselijkheid.
Myocardinfarct: bij een hartinfarct wordt de bloedtoevoer in de
kransslagader helemaal afgesloten. Vernauwing komt door atherosclerose.
Een deel van het myocard krijgt geen zuurstof meer en trekt niet meer
samen. Dit gedeelte sterft af.
Agina abdominalis: atherosclerose van de mesenteriale vaten, de pijn
treedt meestal op na de maaltijd.
-De student kan op weefselniveau uitleggen wat trombose is, wat de
risicofactoren voor trombose zijn en wat het gevolg is van trombose bij
artherosclerose.
Ons systeem van bloedstolling is bedoeld om bloedverlies bij
verwondingen te voorkomen. Als het systeem in werking treedt zonder dat
, sprake is van een bloeding, dan ontstaat in het bloedvat een bloedstolsel.
Dit bloedstolsel noemen we trombose. Trombose heeft tot gevolg dat het
bloedvat (een ader of een slagader) ter plaatse, of verderop in de
bloedsomloop, geheel of ten dele wordt afgesloten. Trombose ontstaat dus
doordat op het verkeerde moment en op de verkeerde plaats bloedstolling
plaatsvindt.
Trombose kan ontstaan als de bloedvaten aan de binnenkant niet glad
meer zijn (door atherosclerose), er sprake is van een onregelmatige
bloedstroom en/of veranderde samenstelling van het bloed.
Risicofactoren zijn:
Trombose kan ook erfelijk zijn. In sommige families komt trombose vaker
voor, doordat de samenstelling van de stollingsfactoren anders is.
-De student kan uitleggen wat een embolie is en wat de gevolgen van
een embolie kunnen zijn.
Wanneer een stukje van een stolsel of een stolsel in zijn geheel van de
vaatwand losraakt, wordt meegevoerd met de bloedstroom en vastloopt in
een ader of een slagader is er sprake van een embolie. Een embolie kan
afkomstig zijn van een stolsel in een ader maar ook van een stolsel in een
slagader. Gebeurt dit in de hersenen, dan heet dat een hersenembolie;
gebeurt het in de longen dan heet dat een longembolie. Dit kan aanleiding
geven tot het ontstaan van een hersen- of longinfarct.
-De student kan aangeven wat de behandelopties zijn bij
artherosclerose.
Bepaalde medicijnen, zoals acetylsalicylzuur, statine (bij hoog cholesterol),
antihypertensiva (bij hoge bloeddruk). Ook bij overgewicht treedt er sneller
artherosclerose, dus wat gaan doen aan het voedingspatroon/ongezonde
levensstijl. Stoppen met roken.
-De student kan aangeven wat de behandeling is bij trombose.