Inleiding bestuurskunde
Hoofdstuk 1 bestuurskunde en openbaar bestuur
1.1 bestuurskunde als vakgebied
In Nederland hebben bij een democratische rechtstaat.
Democratische rechtstaat: Burgers bepalen zelf welke activiteiten het
openbaar bestuur onderneemt.
De wens van de meerderheid weegt zwaarder dan de wens van de minderheid.
Doordat er in ons land een rechtstaat is, gelden er waarborgen in de manier
waarop overheden invloed uitoefen op mensen. Die waarborgen zijn er voor de
individuen of minderheidsgroepen.
Bestuurskunde: De wetenschap die het openbaar bestuur bestudeert, vaak met
het doel de werking van het bestuur te verbeteren.
Het openbaar bestuur en zijn regels kom je overal tegen. Volgens het liberalisme
mag de overheid zich niet te veel bemoeien met het privéleven en met de
economie. Volgens hun moet het doel van overheidsoptreden zijn om mensen de
mogelijkheid te garanderen dat zij hun leven kunnen leiden volgens hun eigen
wensen. Volgens de socialistische ideologie mag de overheid over voor zorgen en
moet het doel van overheidsoptreden zijn om de gelijkheid en het welzijn van
mensen te versterken. Het overheidsoptreden heeft alles te maken met regels en
met verdeling van schaarse middelen, zodat bestuurskunde aan politicologie,
rechtsgeleerdheid en economie verwant is.
Politicologie: en discipline binnen de sociale wetenschappen die zich
bezighoudt met het bestuderen van politiek
Rechtsgeleerdheid: wetenschap van het recht.
Ook is bestuurskunde verwant aan sociologie en sociale psychologie, omdat het
bestuur deel uitmaakt van de samenleving en gevormd wordt door mensen.
Door bundeling van inzichten uit de sociologie, sociale psychologie, politicologie,
rechtsgeleerdheid en economie, ontstaan nieuwe inzichten en daardoor is
bestuurskunde een interdisciplinaire wetenschap.
1.2 begrippen openbaar bestuur
Openbaar bestuur: Geheel van structuren en processen dat met behulp van
bindende beslissingen richting geeft aan maatschappelijke ontwikkeling. Het
bindende karakter van beslissingen houdt in dat mensen zich niet aan de
beslissingen kunnen onttrekken.
In het uiterste geval mag het bindende karakter van overheidsbeslissingen
worden afgedwongen met geweld. De staat mag alleen geweld toepassen. Dit om
het lang te verdedigen tegen vijanden.
Het openbaar bestuur maakt regels voor het land, maar is zelf ook aan regels
gebonden.
Openbaar gezag: mensen die bindende beslissingen mogen maken,
bijvoorbeeld een college van burgemeester en wethouders, het college
Bescherming Persoonsgegevens of de minister.
,politiek ambtsdrager: Zijn verkozen of benoemd, vervullen wettelijke functie
en zij dragen politieke verantwoordelijkheid voor beleid. Dat zijn de
burgemeester, de wethouder en tweede Kamerlid.
Ambtenaar: zij ondersteunen de politiek ambtsdragers.
Politiek ambtsdragers en ambtenaren hebben elkaar nodig volgens de
bestuurskundigen. Politiek ambtsdragers zorgen voor legitieme besluiten over
beleid en ambtenaren zorgen voor voorbereiding en uitvoering van dat beleid.
Het openbaar bestuur bestaat uit ambtenaren en politiek ambtsdragers.
Bestuurskunde bestudeerd en adviseert bureaucratie.
Politiek ambtsdragers hebben de steun nodig van hun eigen politieke partij en
van de volksvertegenwoordiging op hun niveau Wethouder van VVD heeft
steun nodig van de lokale afdeling van zijn of haar partij en van de meerderheid
van de gemeenteraadsleden.
Politiek ambtsdragers moeten dus vooral hun relatie goed onderhouden. Politici
hoeft niet veel kennis te hebben over beleid inhoudelijke zaken.
Ambtenaren worden wel professionele eisen gesteld, zij moeten door opleiding
en/of ervaring geschikt zijn voor het werk. Dat geld vooral voor specialisten.
Voorbeeld Politie is ambtenaar, hij voert de verkeersregels uit die een politiek
orgaan heeft vastgesteld.
Onderscheid tussen wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht:
Uitvoerende macht: Politiek ambtsdragers samen met hun ambtenaren
Wetgevende macht: Volksvertegenwoordigers, zoals de tweede Kamerleden,
en leden van de gemeenteraad.
Rechterlijke macht: Rechters en leden van het Openbaar ministerie
Bestuursorgaan: Organen die zijn bekleed met openbaar gezag.
Bestuursorganen van de staat zijn onder andere: regering, minister,
staatssecretaris, de officier van justitie.
Bestuursorganen van de provincie zijn: de commissaris van de Koning
(CvdK), Provinciale Staten (P.S.) en het college van Gedeputeerde Staten (G.S.).
Bestuursorganen van de gemeente zijn: de burgemeester, de gemeenteraad
en het college van B&W. De wethouder is geen bestuursorgaan.
Legitimiteit: Overheidsoptreden moeten plaats vinden volgens juridische
normen en dat moet in het algemeen door de bevolking aanvaard of ondersteund
worden.
In een Democratische rechtstaat, moet het machtsgebruik door het openbaar
bestuur legitiem zijn
Responsief bestuur: Bestuur dat wensen en behoeften van burgers opvolgt
Die wensen en behoeften worden kenbaar gemaakt tijdens bij verkiezingen en
andere contacten tussen openbaar bestuur en burgers
Er worden nog twee eisen gesteld aan het bestuur:
1. Doeltreffendheid en effectiviteit: Doelstellingen realiseren, doen wat
ze zouden doen
2. Doelmatigheid en efficiëntie: Doelstellingen halen met zo min mogelijk
middelen
, Bureaucratie: Bureaucratie is een organisatievorm waarin regels, procedures en
afspraken standaard voor iedereen gelijk worden toegepast. Deze vorm van
organiseren heeft als voordeel dat iedereen gelijk word behandeld, er duidelijke
taakverdeling is en dat er rationeel en efficiënt gewerkt kan worden.
ambtenaren hebben veel te zeggen
Bureaupolitiek: Strijd tussen politiek
Bureaucratisme: Neiging om op een bureaucratische wijze te besturen
Overheden zijn publiekrechtelijk georganiseerd, dat betekend dat ze gebonden
zijn aan publiek en privaat recht en dat hun medewerkers ambtenaar zijn. Private
rechtspersonen, zoals vennootschappen en stichtingen, zijn gebonden aan
privaat recht en hun medewerkers zijn medewerkers.
Publieke sector: verzamelnaam voor alle overheidsorganisaties en
semioverheidsorganisaties. Hebben niet het doel om winst te maken.
Verschil tussen de publieke sector en het openbaar bestuur is dat het publieke
sector geen bindende beslissingen mag maken.
Particuliere sector: alle ondernemingen en organisaties die voornamelijk als
doel hebben winst te maken.
Actors: verzamelbegrip voor diegene die in een beleidsproces handelend
optreden, zoals overheden en hun onderdelen, adviseurs en onderzoekers,
maatschappelijke instellingen, bedrijven, burgers en journalisten.
Interne verzelfstandiging: Dat een organisatie meer vrijheid krijgt in de
financiële administratie en in bijvoorbeeld personeelszaken.
Externe verzelfstandiging: Organisatie die een privaatrechtelijke vorm krijgt
en niet langer behoort tot het openbaar bestuur.
Privatisering: Overheidseigendom wordt overgedragen aan de particuliere
sector
Zelfstandig bestuursorgaan: een organisatie die overheidstaken uitvoert,
maar die niet direct onder het gezag van een ministerie valt.
Hoofdstuk 2 historische ontwikkeling
2.1 Industrialisering, verstedelijking en overheidszorg
De traditie van bestuurskunde gaat terug tot het einde van de 19 e eeuw. In de 2e
helft van de 19e eeuw deden zich ontwikkelingen voor, waardoor de samenleving
een ander karakter kreeg. Hierdoor moest ook het openbaar bestuur veranderen.
Door de opkomst van industrie en de groei van steden was het probleem van
armoede een duidelijkere maatschappelijke kwestie geworden. In deze periode
ontstond socialisme(=Politieke stroming die streeft naar gelijke mogelijkheden en
rechten voor alle burgers). Er werd gedacht dat na de socialistische revolutie
geen openbaar bestuur meer nodig was. Maar na de revolutie bleek dit toch niet
te leiden tot de afschaffing van de staatsmacht.