Samenvatting lichamelijk functioneren
PowerPoint:
Anatomie:
• Anatomie komt van (anatomé), ἀνά en τομή , en betekent opensnijden.
• Het gaat om de studie van de bouw van het menselijk lichaam, van binnen en van buiten.
Fysiologie:
• Fysiologie = biologische wetenschap die de levensverrichtingen zoals de stofwisseling van het
menselijk lichaam bestudeert.
• Het is de schei- en natuurkunde van het lichaam
Farmacologie:
• De farmacologie houdt zich bezig met de wisselwerking, of interacties, tussen
farmacologische stoffen en fysiologische processen.
• Je leert wat de algemene werking en bijwerking is van medicijnen op cellen en organen.
Verder wat de meest gebruikte medicijngroepen zijn, en de specifieke effecten die de
medicijnen hebben.
Pathologie:
• Pathologie of ziekteleer bestudeert het ontstaan en
verloop van ziekten.
• Kan worden onderverdeeld in de etiologie, waarin de
oorzaken van een pathologisch proces worden
bestudeerd, en de nosologie: de indeling van ziekten.
• Ventraal -> buikkant /dorsaal -> rugkant
• Mediaal-> kant naar het midden/ lateraal ->naar
buitenzijde
• Flexie/extensie/rotatie
• Craniaal kant van schedel /caudaal naar
beneden/voeten
• Anterior voorkant / posterior achterkant
• Endo binnenkant /exo buitenkant
Homeostase
• NB: ongelooflijk belangrijk begrip!!
• Het vermogen van het lichaam om het interne milieu in evenwicht te houden,
ondanks veranderingen in de omgeving waarin het zich bevindt
• Er zijn allerlei evenwichten die in het lichaam onderhouden worden. Bv
zuurgraad, glucosegehalte, zuurstofgehalte.
• Negatieve terugkoppeling is
voor de homeostase heel
belangrijk.
Negatieve terugkoppeling
Als het te warm wordt gaat de
temperatuur dalen. En andersom.
Hypothalamus -> deel van hersenen
verbinden met zenuwen
Hypofyse -> homoonklier
Diffusie en osmose
, • Diffusie= beweging van moleculen door een permeabele wand tot de concentratie aan beide
zijden gelijk is.
• Osmose = beweging van water door een semi-permeabele wand
• Hypertone oplossing -> hogere conc.
• Isotone oplossing-> gelijke conc.
• Hypotone oplossing -> lagere conc.
“Watermoleculen gaan naar de plaats met hoogste concentratie opgeloste stoffen”.
• Wat gebeurt er als je:
• - bloedcellen in zeewater legt?
• - bloedcellen in fysiologisch zout legt?
• - bloedcellen in demiwater legt?
DE CEL
Nucleolus= 1
Cytoplasma = 11
Ribosomen =3 eiwit aanmaak
Celkern =2
Ruw ER =5
Lysosoom =10
Centriolen=
Cytoskelet
Golgi-apparaat =6 blaasjes afscheiden
Mitochondriën = 9 verbrandingsreactie
Glad ER
Peroxisoom
vesikel
WEEFSELTYPE:
• Epitheel= dekweefsel plaveisel= longblaasjes
Kubus= bij klieren
Cilindrisch= langwerpig/ bij de darmen.
• Bindweefsel. Zit altijd een cel in
-Vloeibaar
-Strikte zin
-steunweefsels
• Spierweefsel
-Skeletspierweefsel gestreept
-Hartspierweefsel alleen maar bij het hart
-Glad spierweefsel
• Zenuwweefsel
,Samenvatting Matini:
Anatomie: de anatomie wordt onderverdeeld in macroscopische anatomie en microscopische
anatomie. Andere anatomische specialisaties richten zich op specifieke processen, zoals ademhaling.
Of medische toepassingen, zoals het ontwikkelen van kunstmatige ledematen.
Macroscopische anatomie: hierbij worden kenmerken onderzocht die met het blote ook zichtbaar
zijn. Er zijn veel manieren om deze anatomie te benaderen.
- Uitwendige anatomie: het besturen van de algemene vorm van oppervlaktekenmerken.
- Regionale anatomie: worden oppervlaktestructuren en inwendige structuren in een bepaald
gebied bestudeerd. Bijv. hoofd, hals of romp
- Systematische anatomie: structuur van belangrijke orgaanstelsels bestudeerd.
Microscopische anatomie: worden structuren bestudeerd die niet zonder vergroting zichtbaar zijn.
De grenzen worden bepaald door beperkingen van de gebruikte apparaten.
- Cytologie: wordt inwendige structuur af afzonderlijke cellen bestudeerd/
Fysiologie: is de studie van het functioneren van de anatomische structuren. De fysiologie van de
mens is de studie van de functies van het menselijk lichaam.
De hoeksteen van de menselijke fysiologie is de celfysiologie, het bestuderen van het functioneren
van levende cellen. Zowel op chemisch en moleculair niveau.
- Orgaanfysiologie: is de fysiologie van het besturen van bepaalde organen. Bijv. nieren en
hart.
- Systeemfysiologie: hierbij worden alle aspecten van het functioneren van specifieke
orgaanstelsels bestudeerd. Bijv. ademhaling- of voorplatingsfysiologie.
- Pathofysiologie: het bestuderen van de effecten van aandoeningen op het functioneren van
organen en stelsels.
De elk belangrijkste orgaanstelsels van het lichaam:
1. De huid: bescherm het lichaam tegen gevaren vanuit de omgeving: speelt een rol bij het
reguleren van de lichaamstemperatuur.
2. Het beenderenstelsel: biedt ondersteuning, beschermd weefsel, is opslagplaats voor
mineralen en vormt bloedcellen/
3. Het spierstelsel: maakt beweging mogelijk, zorgt voor stevigheid en produceert warmte.
4. Het zenuwstelsel: maakt onmiddellijk reactie op prikkels mogelijk, meestal door het
coördineren van de activiteiten van de andere orgaanstelsels.
5. Endocriene stelsel: reguleert langdurige veranderingen in de activiteit van andere
orgaanstelsels.
6. Cardiovasculaire stelsel: transporteert cellen en opgeloste stoffen, evenals voedingsstoffen
afvalstoffen en gassen.
7. Lymfestelsel: verdedigt tegen infecties en ziekte en zorgt voor terugkeer vochtweefsel naar
de bloedsomloop
8. Ademhalingsstelsel: transporteert lucht naar plaatsen waar gaswisseling plaatsvind. Tussen
de buitenlucht en het circulerende bloed en produceert geluid.
9. Het spijsverteringsstelsel: verwerkt voedsel, neemt voedingsstoffen op en verwijderd
afvalstoffen.
10. Urinaire stelsel: verwijderd overtollig water, zouten en afvalstoffen.
, Homeostase: het sterven naar intern evenwicht.
Orgaanstelsels zijn onderling afhankelijk, onderling verbonden en ze nemen een betrekkelijk kleine
ruimte in. Wanneer bijv. de temperatuur of het zoutgehalte van het bloed verandert, kan dat allerlei
gevolgen hebben. Veel uiteenlopende fysiologische mechanisme werken samen om potentieel
gevaarlijke veranderingen in de omgeving binnen het lichaam te voorkomen. Onder homeo=
onveranderlijk = stasis = stilstaand. Wordt het bestaan van een stabiel intern milieu verstaan.
Homeostatische regulering omvat meestal:
1. Een receptor: die gevoelig is voor een bepaalde verandering in de omgeving of tewel een
2. Prikken ( stimulus) een besturingscentrum of integratiecentrum dat info van de receptor
ontvangt en verwerkt.
3. Een effector: ( een cel of orgaan ) die reageert op de signalen van het besturingssysteem en
waarvan de werking de prikkel tegengaat of versterkt.
De wijze van homeostatische regulering wordt negatieve terugkoppeling / feedback. Omdat een
effector die door het besturingscentrum wordt geactiveerd een effect heeft dat tegengesteld is aan
de oorspronkelijke prikkel.
Negatieve terugkoppeling: het belangrijkste kenmerk van negatieve terugkoppeling is: ongeacht of
de prikkel bij de receptor toeneemt of afneemt, wekt een variatie buiten de normale grenzen
automatische reactie op waardoor de situatie wordt gecorrigeerd. De meeste homeostatische
mechanismen werken volgens negatieve terugkoppeling.
Bijvoorbeeld de warmteregulatie: de cellen van het warmteregulatiecentrum bevinden zich in de
hersenen. Normaal op 37 graden. Als het hoger dan 37,2 wordt richt de activiteit van het
warmteregulatiecentrum zich op twee effectoren.
1. De gladde spieren in de wanden van de bloedvaten ter hoogte van de huid.
2. De zweetklieren: het spierweefsel ontspant zich en de bloedvaten worden wijder, waardoor
meer bloed naar het lichaamsoppervlak. De zweetklieren gaan meer transpiratievocht
afscheiden. Daarna werkt de huid als een radiator en staat die warmte aan de omgeving af.
Als de temp. Lager wordt dan 36,7 stuurt het warmtecentrum signalen naar dezelfde effectoren en
naar de skeletspieren. Ditmaal neemt de bloedstroom naar de huid af, net als de activiteit van de
zweetklieren.
Anatomie van doorsneden
Transversaal vlak: staat loodrecht op de lengteas. Hiermee wordt het lichaam in een bovenste en
onderste gedeelte verdeeld. Dit wordt ook dwarsdoorsnede genoemd.
Frontaal vlak: of het coronale vlak loop langs de lengteas van het lichaam. En verdeeld het lichaam in
een ventraal en dorsaal gedeelte.
Sagittaal vlak: loopt van ventraal naar dorsaal. En verdeeld het lichaam in een linker- en
rechtergedeelte. Een doorsnede die door de middellijn van het lichaam loopt.
Term Gebied of referentie Voorbeeld
Anterior De voorkant
Ventraal De buikzijde De navel bevind zich ventraal
Posterior De achterzijde
Dorsaal De rugzijde Het schouderblad is dorsaal
Craniaal of cefaal Het hoofd De creniale rand van het
bekken zit boven de dij
Superior Boven, of een hoger niveau Neus superior opzicht van de
kin
Caudaal De staart Heupen caudaal ten opzichte