Stelling Waar Niet waar
Primaire mineralen zijn van belang voor een goede CEC waarde van
X
de grond.
Fosfaatopname op de zandgronden kunnen we stimuleren door de
X
pH te verlagen.
Uitspoeling van stikstof vind vooral plaats bij een hoge
X
kunstmestgift vlak voor een zware regenbui.
Schimmels komen veel voor in bodems met zeer hoge
X
grondwaterstanden.
Regenwormen zorgen voor het onderhouden van de structuur van
X
een bodem.
Waarom is een hoog kalkgehalte van belang voor een kleigrond? En voor een zandgrond?
Kleigrond vooral voor de structuur. Bij een zandgrond puur voor de buffer van de pH.
Als we het o.s.-gehalte van een kleigrond willen bepalen, welke methode is dan het meest
betrouwbaar: de gloeiverlies-methode of de natte oxidatie-methode? Leg uit!
Natte oxidatie omdat er bij de andere methode water blijft zitten en ook calcium wordt verbrand.
Deze vraag gaat over een perceel in Ens (Flevoland) en heeft een klein verloop in hoogte van circa
een halve meter. Het perceel is grofweg in 2 zones te verdelen, waarbij het relatief hoge deel bestaat
uit een vaaggrond met lichte klei en het relatief lage deel uit een vaaggrond met lichte zavel. De
overige eigenschappen van deze grond zijn te vinden in onderstaande tabel:
Zone 1 (hoge deel) Zone 2 (lage deel)
G.H.G. (cm-m.v.) 85 35
Het perceel wordt nu
pH 7,1 7,4 als driejarig grasland
CEC-Bezetting (%) 100 100 gebruikt en zal
Organische stof (%) 1,4 2,7 volgend jaar omgezet
C/N Ratio 7 12 worden naar
akkerbouw, waarbij de
P-AL (bodemvoorraad) 53 58
grondbewerkingen
uitgevoerd worden met een ploeg tot maximaal 25 cm diepte.
De bodemvruchtbaarheid wordt bepaald door fysische, chemische en biologische aspecten. Welke
problemen verwacht je op het gebied van de fysische bodemkwaliteit op dit perceel voor de
verschillende zones?
Zone 1:
Lichte klei grond en vaaggrond.
Ontwatering: GHG is 85 cm is goed. Vocht leverend vermogen: misschien een probleem, lichte klei
heeft niet veel capillaire werking. Klei deeltjes kitten aan elkaar, dus structuur kan een probleem
opleveren omdat het niet goed bewerkbaar is en dergelijke door 1,4% O.S.
Zone 2:
Lichte zavel.
GHG van 35 cm is niet erg goed. Slempgevoeligheid en ontwatering zijn hier een probleem.
Willen dit horen: Bewortelbaarheid, structuur, slempgevoeligheid, ontwatering, verdichte laag.
Bij podzol kan je zeggen: verdichting dus op letten wat voor soort grond.
,Leg uit waarom deze gronden in Flevoland over het algemeen chemisch gezien veel vruchtbaarder
zijn dan de zandgronden in het hogere deel van Nederland. Gebruik de termen verwering, primaire
en secundaire mineralen:
Veel secundaire mineralen dus veel klei. Binding van voedingsstoffen. Weinig uitspoeling. En de
grond heeft veel primaire mineralen die nog kunnen verweren. De jonge gronden in Flevoland
kunnen nog verweren.
Hoe ouder een bodem is, hoe meer verwering er heeft plaats gevonden hoe minder secundaire
mineralen er vrij kunnen komen.
De grond bestaat zoals eerder aangegeven in zone 1 uit lichte zavel en in zone 2 uit lichte klei. Stel
dat de kleimineralen in deze grond puur en alleen uit Iliet bestaan dat een CEC heeft van 450
mmol/kg. Geef een schatting van de CEC-waarde voor zone 1 en zone 2:
Zone 1:
Lichte zavel: 8 tot 17,5% % kleideeltjes.
15% x 450 mmol/ kg = 76,5 mmol/ kg. Deze is een stuk lager dan zone 2.
Zone 2:
Lichte klei: 25 tot 35% % kleideeltjes.
30% x 450 mmol/ kg = 135 mmol/ kg. Alles boven de 100 is in principe genoeg qua bindingscapaciteit.
CEC van een bodem verhogen: klei aanvoeren, organische stof verhogen, pH moet voldoende hoog
zijn anders doet de organische stof niets.
Bepaal voor beide zones hoeveel kg organische stof per jaar per ha afgebroken wordt op basis van de
formule van Kortleven (h* X = k * Y). Geef hierbij aan welke aannames je gebruikt hebt om “k” in te
schatten.
(deze formule VRAAG zit er altijd SWS in)
Zone 1:
Y= voorraad dus o.s. % x dichtheid bodem (is altijd 1200 kg/ m3).
Y = 1,4% x 1200 = 16,8 kg/ m3.
K = mineralisatie snelheid.
Afbraak % is tussen 4 en 5.
4,5% is K.
Dus 4,5% x 16,8 = 0,756 kg/ m3.
0,756 x 100 x 100 x 0,25 (ploegen 25 cm) = 1890 kg/ha.
Tabel mineralisatiesnelheid inschatten dus kennen staat in PP les 3.
Zone 2:
Y= 2,7% x 1200 = 32,4 kg/ m3
K= 2 a 3,5 afbraak %
2% is K
Dus 2% x 32,4 = 0,648 kg/ m3.
0,648 x100 x 100 x 0,25 = 1620 kg/ha.
, Ontwatering pH Voedselrijkdom Grondbewerking Afbraak %
Goed Hoog Hoog Veel 4a5
Goed Hoog Hoog Weinig 3a4
Goed Matig/ laag Matig/ laag - 2 a 3,5
Slecht n.v.t. n.v.t. n.v.t. <2
Zal het organische stofgehalte voor zone 1 en 2 op peil blijven wanneer hier het komende jaar
suikerbieten geteeld worden met winterroge als groenbemester? De bemesting zal verder bestaan
uit 30 kuub rundveedrijfmest aangevuld met kunstmest.
EOS van suikerbieten is 1275 kg/ ha.
EOS van winterrogge is 840 kg/ ha.
30 kuub x 50 kg/ ton rundvee drijfmest = 1500
Totaal 3615 kg/ ha.
De kwaliteit van organische stof wordt mede bepaald door de C/N ratio. Waarom is een zeer lage
C/N ratio niet wenselijk?
Bij een lage C/N ratio komt O.S. te snel vrij. Dan ben je de bodem aan het uitputten.
Leg uit wat de rol is van de wat grotere bodemdieren zoals regenwormen en kleine insecten:
Lucht in de bodem brengen, poriën maken, dat je meer water kan opslaan.
Waarom zal hier de CEC-bezetting altijd rond de 100% zijn?
Wat er aan de kleideeltjes vast zit = (CEC bezetting). Kan calcium, kalium of H+ aan kleideeltjes vast
zit. Door de H+ gaat de CEC bezetting naar beneden. Kalkgehalte en pH gehalte hoog dan weinig H+
in de Flevopolder dus CEC 100%.
Denitrificatie: omzetting van alloniem naar nitraat, naar stikstofgas.
Duurzaam bodembeheer: op lange termijn een goede opbrengst van je land halen (goede
bodemkwaliteit). Twee a 2,5 koe per ha. Duurzaam bodembeheer heeft betrekking op maatregelen
op het perceel, waardoor de bodemvruchtbaarheid op lange termijn behouden blijft of verbeterd
wordt. Denk aan: Gewasrotatie/bouwplan. Grondbewerkingen/mechanisatie. Bemesting/O.S.-balans.
Hierbij wordt op een integrale manier ingespeeld op de sterke en zwakke punten van een bodem.
Podzolgronden. Voordelen: draagkracht, ontwatering, makkelijk bewerkbaar.
Nadelen: uit- en inspoeling waardoor een verdichte laag komt (slechte beworteling), grond is ook
zuur en voedsel arm, droogtegevoelig.
Vaaggronden (zit geen storende laag in). Voordelen: textuur? Nadelen: textuur?
Beekeerdgronden. Voordelen: organische stof rijk, vochtlevering, bewerkbaarheid.
Nadelen: draagkracht, ontwatering.
Enkeerdgronden (schapenmest). Voordelen: organische stof rijk door aanvoer mest, eigen land is niet
organische stof rijk, goede ontwatering. Vochtlevering is een voor- en nadeel, voor het ene gewas is
het voordeel (akkerbouw), voor andere nadeel (gras) (wortels zitten heel diep). Nadelen: o.s. balans
verandert steeds minder o.s., pH.
Veengronden. Voordelen: meestal voedselrijk. Nadelen: draagkracht, bodemdaling.
Brikgrond. Voordelen: goed ontwaterd, draagkracht. Nadelen: Uit- en inspoeling van kleideeltjes,
waardoor verdichte bodem, zuur.
Dekzand is afgezet in het pleistoceen/ weichselien (ijstijd). Altijd ouder dan >10.000 jaar.
Kleigronden in het holoceen jonger dan 10.000 jaar.
Hoe ouder hoe grond is, hoe meer de grond verweert is, hoe meer mineralen er in vrij zijn gekomen,
daarom zit er in zand bijna geen mineralen meer.