Sociale psychologie – Social psychology by Eliot R. Smith, Diane M. Mackie and Heather M. Claypool
Fourth Edition
(1) Thema 1 Introductie in de sociale psychologie
Hoofdstuk 1 What is social psychology? (pp. 1 – 23)
Hoofdstuk 2 Asking and answering research questions (pp. 24 – 54)
Leerdoelen
– Weet u wat sociale psychologie is en waar deze zich mee bezighoudt
De sociale psychologie is een empirische wetenschap. Dat betekent dat de theorieën en conclusies over menselijk
gedrag zijn gebaseerd op de resultaten van onderzoek. Sociaal-psychologen zijn op zoek naar algemene principes die
gedrag verklaren van vele mensen in verschillende situaties en ontwikkelen wetenschappelijke theorieën die algemene
verklaringen geven voor sociaal gedrag (menselijk gedrag begrijpen).
Sociale psychologie = de wetenschappelijke studie van de effecten van (onderliggende) sociale en cognitieve processen,
als ook openlijk gedrag, mbt. de manier waarop individuen waarnemen, beïnvloeden en zich verhouden tot anderen.
Het begrijpen van deze processen kan ons helpen begrijpen waarom mensen zich gedragen zoals ze doen (in sociale
situaties) en het kan ook helpen belangrijke sociale problemen op te lossen. De centrale zorg van de sociale psychologie
is hoe mensen anderen begrijpen en ermee omgaan.
D.m.v. sociale processen worden we beïnvloed door de kennis en opvattingen van andere mensen, en door onze eigen
gevoelens ten aanzien van de groep waartoe we behoren, terwijl we d.m.v. cognitieve processen worden beïnvloed
door onze waarnemingen, herinneringen, emoties en motieven.
Systematisch en wetenschappelijke onderzoek zorgt ervoor dat deze methoden kennis produceren dat minder
onderhevig is aan de vooroordelen en vervormingen die vaak kenmerkend zijn voor algemene kennis. De
aanwezigheid van anderen, de kennis en meningen die ze doorgeven en de gevoelens over groepen waartoe we
behoren, worden diep beïnvloed door sociale processen, zowel als we met anderen zijn als alleen. Onze waarnemingen,
herinneringen, emoties en motieven oefenen ook een diepgaande invloed op ons uit middel cognitieve processen.
Effecten van sociale en cognitieve processen zijn niet gescheiden maar onlosmakelijk met elkaar verweven. Ook
wanneer anderen niet fysiek aanwezig zijn hebben zij invloed op ons (sociaal gewenste) gedrag en denken. Het
beïnvloed ons ook wanneer mensen wel fysiek aanwezig zijn, door het interpreteren van anderen door onze eigen
gedachten en gevoelens over hun acties en uitspraken te projecteren.
Sociale processen = de manier waarop onze gedachten, gevoel en acties worden beïnvloed door de mensen om ons
heen, de groepen waartoe we behoren, onze persoonlijke relaties, de opvoeding van onze ouders en cultuur en de druk
die we ervaren van anderen. Het beeld van de wereld wordt beïnvloed door de mensen om je heen.
Cognitieve processen = de manier waarop onze herinneringen, waarnemingen, gedachten, emoties en motieven ons
begrip van de wereld beïnvloeden en onze acties leiden. Alles wat we doen is gebaseerd op wat we geloven. Het beeld
van de wereld wordt beïnvloed door jezelf.
‘De groep in het individu’ = mensen worden beïnvloed door de groep als deze niet aanwezig is, omdat ze weten wat
van hen verwacht wordt door de leden van de groep. Wat je doet in afwezigheid van de groep.
‘Het individu in de groep’ = mensen worden beïnvloed door het gedrag van de groepsleden als deze fysiek aanwezig
zijn. Wat je doet in aanwezigheid van de groep.
Sociologie legt de nadruk meer bij groepen i.p.v. individuele personen, meer bij maatschappelijke verbanden dan bij de
interpersoonlijke interacties.
– Bent u op de hoogte van de geschiedenis van de sociale psychologie en kent u de theorieën van de invloedrijke
sociaal psychologen
Vanaf de tijd van de Oude Grieken was de studie van de menselijke geest het domein van de filosofie, conform Plato’s
‘crowd mind’ = menigte-gedrag wordt sterk beïnvloed door het verlies van verantwoordelijkheid van het individu en de
indruk van universaliteit van gedrag, die beide toenemen met het publiek.
Na de opkomst van de wetenschappelijke psychologie aan het eind van de 19e eeuw, gingen onderzoekers zich
bezighouden met vragen over de sociale invloed op de menselijke gedachten en het menselijk gedrag. In een van de
eerste experimentele onderzoeken werd op een systematische wijze de invloed gemeten van de aanwezigheid van
anderen op eigen gedrag. Ook een van de eerste tekstboeken had als centraal thema dat mensen in grote mate
beïnvloed worden door anderen, ongeacht of die anderen aanwezig zijn of niet.
In een groot deel van de 20e eeuw werd de Noord-Amerikaanse psychologie vooral gedomineerd door het
behaviorisme (Watson, Skinner). Volgens het behaviorisme kan de wetenschappelijke studie over menselijk gedrag
alleen maar gebaseerd zijn op onderzoek naar de invloed van observeerbare stimuli op observeerbaar gedrag van
mens en dier. Sociaal-psychologen echter legden de nadruk op de effecten van gedachten en gevoelens. Zij lieten met
hun onderzoek zien dat gedrag niet verklaard kan worden zonder daarmee rekening te houden. Zij onderschreven het
behavioristische standpunt dat externe stimuli gedrag beïnvloeden, maar waren ervan overtuigd dat de effecten van
,deze stimuli afhankelijk zijn van de wijze waarop deze geïnterpreteerd worden. Het begrijpen van de menselijke
perceptie, overtuigingen en gevoelens is essentieel voor het begrijpen van hun observeerbare gedrag.
De sociale psychologie kreeg sterke impulsen tijdens de jaren voorafgaand aan de Tweede Wereldoorlog. In
tegenstelling tot het behaviorisme in de VS, domineerde in Europa de Gestalt-theorie. Het centrale idee achter de
Gestalt theorie is dat de som der delen groter is dan de afzonderlijke delen. Met andere woorden: het geheel (de auto)
heeft een andere en ook grotere betekenis dan de afzonderlijke onderdelen. Er wordt aangenomen dat perceptie
bestaat uit een reeks afzonderlijke sensaties. Waarnemen is echter een continue beweging. Aan één waarneming
worden er nog vele toegevoegd, telkens vanuit een iets ander perspectief. Hierdoor wordt onze waarneming beter.
Een groot aantal sociaal-psychologen vluchtte in die jaren ’30 en ’40 vanuit Europa naar de VS, waar zij een grote
invloed hadden op de ontwikkeling van de sociale psychologie. Nazisme = de ideologie van het nationaal-socialisme, is
erop gebaseerd dat het Duitse volk beter is dan alle andere volken. Daarnaast riep het Nazisme een groot aantal vragen
op (o.a. over het ontstaan van vooroordelen over Joden, zigeuners, homoseksuelen, leden van andere groepen) en
leidde de Tweede Wereldoorlog tot praktische problemen waar sociaal-psychologen oplossingen voor zochten, zoals
voedseltekorten, rantsoenering. De US-regering vroeg sociaal psychologen hoe de mensen te overtuigen om hun
eetgewoonten te veranderen, en hoe het moreel van de militairen te verbeteren en hoe deze zich konden weren tegen
propaganda van de vijand. Rond dezelfde tijd was er vanuit de antropologie een grote belangstelling voor sociaal-
culturele beïnvloeding op het gedrag en de gedachten van individuen. Sociaal psychologen gingen de onderliggende
processen van deze invloeden onderzoeken en ze ontwikkelden realistische studies van complexe sociale invloeden in
laboratoria.
– Kurt Lewin, 1936: gedrag is afhankelijk van de ‘life-space’ van een persoon; dit is een subjectieve kaart van de
huidige doelen in het leven van een individu en diens sociale omgeving = subjectieve interpretatie als belangrijk
onderdeel in het verklaren van menselijk gedrag.
– Kurt Lewin legde ook duidelijk de link tussen enerzijds het onderzoek naar onderliggende cognitieve en sociale
processen en anderzijds het onderzoek naar de oplossing van sociale problemen. K. Lewin: There is nothing so practical
as a good theory.
– Muzafer Sharif, 1936: groepen kunnen zelfs zonder fundamentele onderlinge verschillen een conflict aangaan op
basis van verschillen die zij zelf projecteren (Robbers cave experiment).
– Stouffer, 1949: gedrag wordt bepaald door het vergelijken met anderen (b.v. bij groepen soldaten met hoger dan
gemiddelde promotiekansen was ontevredenheid over promotie vaak groter omdat verwachtingen te hoog waren).
– Hovland, 1953: overtuiging hangt af van wie de boodschap brengt, wie hem ontvangt en hoe de boodschap verwerkt
wordt.
Na deze periode, in de jaren 50 en 60, vond er een verschuiving plaats naar geïntegreerde theoretische kennis ten
aanzien van cognitieve en sociale processen en naar het gebruik van de sociaal-psychologische theorieën bij
belangrijke toepassingsproblemen. Terwijl er na het behaviorisme binnen verschillende takken van de psychologie een
cognitieve revolutie uitbrak, waren voor de sociaal-psychologen de concepten als attitude, normen en waarden reeds
bekend. Deze werden nu echter toegepast op nieuwe onderzoeksgebieden zoals persoonlijke relaties, agressie,
altruïsme, stereotypering en discriminatie. Dat sociale processen, zoals persoonlijke en groepsrelaties en sociale
invloed daarbij een rol spelen was evident.
In de jaren 70 hadden sociaal psychologen een aantal betrouwbare en herhaalbare conclusies binnen het domein van
de sociale psychologie ontwikkeld = een kenmerk van wetenschappelijke volwassenheid. De tijd was rijp voor interne
en externe integratie.
Interne integratie = het samenvoegen van verschillende conclusies tot een aantal bredere verklaringen van gedrag.
Externe integratie = het samenvoegen van conclusies met bevindingen van andere wetenschappen en aandacht voor
het oplossen van sociale problemen.
De wetenschappelijke kennis over de wijze waarop cognitieve en sociale processen integreren is voor een belangrijk
deel te danken aan de integratie van Europese en Amerikaanse sociaal-psychologen.
Heden ten dage integreren onderzoekers op alle terreinen van de sociale psychologie de cognitieve en sociale
processen, om verklaringen van ervaringen en gedrag van mensen te bieden. Zij gaan ervan uit dat deze sociale en
cognitieve processen van invloed zijn in zowel het laboratoriumonderzoek als daarbuiten, zoals op het gebied van de
gezondheid, het onderwijs, de wetgeving, het milieu en het zakenleven.
Volgorde historische ontwikkeling van de sociale psychologie:
– Ontstaan van vragen over sociale invloeden op menselijke gedachten.
– Terwijl het behaviorisme in de psychologie centraal staat, richt de sociale psychologie zich op de effecten van
gedachten en gevoel op gedrag.
– Impuls voor de sociale psychologie in Noord-Amerika door gevluchte Europese sociaal psychologen.
– Bent u op de hoogte van de fundamentele sociaalpsychologische processen die sociaal gedrag verklaren: de twee
fundamentele axioma’s, de drie motivationele principes en de drie verwerkingsprincipes
Axioma = een niet bewezen, maar als grondslag aanvaarde bewering. Stellingen waarvan de waarheid als
,onomstotelijk aangenomen wordt en die daarom gebruikt kunnen worden om de waarheid of onwaarheid van andere
te bewijzen.
2 Axioma’s:
1. We construeren onze eigen werkelijkheid; (constructie van realiteit)
Meestal gaan we ervan uit dat hetgeen we zelf waarnemen ook door anderen wordt waargenomen. Wanneer we
mensen in de trein met elkaar horen praten of wanneer we een film bekijken, gaan we ervan uit dat iedereen dezelfde
conversatie hoort en dezelfde film ziet. Echter, we komen er soms ook achter dat zo´n conversatie of zo´n film door
verschillende mensen op een geheel andere wijze geïnterpreteerd wordt.
Constructie van realiteit = het axioma dat ieders kijk op de werkelijkheid een constructie is, wordt gevormd door zowel
cognitieve processen (de manier waarop onze geest werkt) als door sociale processen (input van anderen die
daadwerkelijk aanwezig of ingebeeld zijn). Cognitieve processen zijn werkzaam terwijl we fragmenten van informatie
samenvoegen, daaruit conclusies trekken en proberen ze in een coherente (samenhangende) rol te verweven.
2. Sociale invloed is alom vertegenwoordigd. Anderen mensen hebben invloed, altijd en overal;
Iedereen is het ermee eens dat andere mensen ons gedrag beïnvloeden en dat ons gedrag het gedrag van anderen
beïnvloedt. Sociale invloed is, zonder dat we ons dat realiseren, vooral effectief bij het vormen van onze meest
fundamentele veronderstellingen en overtuigingen over de werkelijkheid. Op verschillende niveaus (gedachten,
gevoelens, gedrag, enz.) wordt de reactie van omstanders beïnvloed door (aanwezige/niet aanwezige) anderen
(pervasiveness of social influence).
De doordringbaarheid van sociale invloed = betekent dat andere mensen vrijwel al onze gedachten, gevoelens en
gedrag beïnvloeden, of die anderen nu fysiek aanwezig zijn of niet. We zijn ons veel minder bewust van het feit dat
deze invloed veel verder gaat dan gedrag alleen.
3 Motivationele principes = Terwijl ze de realiteit en invloed construeren en door anderen worden beïnvloed, hebben
mensen drie basismotieven: streven naar meesterschap (mastery), zoeken naar verbondenheid (connectedness) met
anderen en het waarderen van zichzelf en anderen om hen te verbinden.
1. Streven naar mastery, ze willen inzicht krijgen in zichzelf en hun omgeving, dat beter begrijpen en ernaar handelen.
We streven ook naar beloning wat kan worden verkregen door beter gedrag en door beter inzicht.
Zij zoeken verbondenheid en zij hechten waarden aan zichzelf en aan de personen waarmee zij zich verbonden voelen.
Verwijst naar het inzicht dat mensen in zichzelf en de omgeving proberen te krijgen en te gebruiken om hun leven
onder controle te krijgen, om grip te krijgen op de uitkomsten in hun leven, en om beloond te worden. Een juist inzicht
immers leidt tot juiste voorspellingen, waardoor zij gedrag kunnen vertonen waar een beloning op volgt. Bijv. om het
laatste beschikbare baantje op de campus te bemachtigen, is het nauwkeurig weten van wat de manager zoekt en je
eigen kwaliteiten goed kunnen beschrijven in je voordeel.
2. Streven naar verbondenheid, acceptatie, sociale steun. We willen deel uitmaken van een groep en ons conformeren
naar de sociale regels van die groep.
Ze zijn gemotiveerd gevoelens van wederzijdse steun en acceptatie te ontwikkelen bij degene waar ze om geven. Zij
conformeren zich aan de standaarden van de groep waartoe zij willen behoren, ook als dit destructieve gevolgen heeft
voor mensen buiten de groep. Voor groepen in oorlogssituaties (Israëli’s en Palestijnen) zijn zelfs acties ten voordele
van de eigen groep belangrijker dan vrede met de andere groep. De gevolgen zijn echter niet altijd destructief: zoeken
naar verbondenheid verstevigt de relaties die je hebt met teamgenoten, familieleden, vrienden, geliefden.
3. Streven naar een positief beeld over onszelf maar ook van onze groep (value 'me and mine’). Het beter vinden van de
eigen groep kan leiden tot intergroepconflicten.
Mensen willen zichzelf en deze personen als positief zien. Deze bevooroordeelde kijk verklaart waarom leden van
verschillende groepen een zelfde gebeurtenis op verschillende wijze zien. Zelfs mensen met een levensbedreigende
ziekte kunnen een positief beeld van zichzelf behouden door zich te vergelijken met anderen die er slechter voor
staan. Bijv. wanneer een speler van het andere team een been breekt, bekijk je dit als een risico van het spel, terwijl
zijn teamgenoot dit zal wijten aan het opzettelijk, gevaarlijke spel van het andere team. Wanneer we het lidmaatschap
van positief geëvalueerde groepen beschouwen als onderdeel van onze sociale identiteit, kan dit onze zelfwaardering
beschermen of zelfs verhogen.
3 Informatieverwerkingsprincipes: de werking van sociale en cognitieve processen wordt beschreven door drie
verwerkingsprincipes. Gevestigde weergaven veranderen traag, toegankelijke informatie heeft de meeste impact en
verwerking is soms oppervlakkig, maar gaat soms diepgaand.
1. Conservatisme, mensen zijn erg geneigd zich vast te houden aan de oude ideeën die ze hebben en minder geneigd ze
bij te stellen of te veranderen. Kan verklaren waarom het moeilijk is stereotypen of ideeën te veranderen en nieuw
gedrag op te merken en te accepteren. Gebeurtenissen die hun aanname lijken tegen te spreken worden minder
opgemerkt. Samen zorgt dit ervoor dat (in eerste instantie) een aanname niet zo snel zal veranderen. Deze eigen kijk
wordt door selectieve perceptie steeds weer bevestigd en daardoor passen mensen hun eigen inzichten slechts heel
langzaam aan. Gevestigde kennis neigt zich te bestendigen. Bijv. bij de eerste indruk van sollicitanten, de stereotypen
, van andere groepen, het merk pindakaas gebruiken dat je moeder altijd kocht. Personen die voor strengere celstraffen
zijn, onthouden meer argumenten die voor dit standpunt zijn dan argumenten die ertegen pleiten.
2. De toegankelijkheid van de informatie (het zien). Toegankelijke informatie zal veel invloed op ons gevoel, gedrag en
gedachten hebben, minder toegankelijke informatie een stuk minder. Gebeurtenissen die de aanname bevestigen. Door
deze selectieve perceptie maken mensen bij het vormen van oordelen en het nemen van beslissingen slechts gebruik
van een zeer beperkt deel van de grote hoeveelheid potentieel relevante informatie. En wel het deel dat direct het
snelst opvalt.
3. Oppervlakkige versus diepgaande informatieverwerking. Het verwerkingsprincipe dat mensen normaal gesproken
weinig moeite doen om met informatie om te gaan, maar soms gemotiveerd zijn om dieper op informatie in te gaan.
Vaak wordt op een oppervlakkige wijze een beeld gevormd van de werkelijkheid door gebruik te maken van direct
beschikbare informatie, informatie over wat je anderen ziet doen, dit is meer toegankelijk. Pas bij het opmerken van
een incorrecte aanname wordt er meer aandacht besteed aan het verwerken van informatie. In deze situaties wordt
immers het gevoel van mastery en verbondenheid bedreigd, waardoor we gemotiveerd worden beter na te denken.
Samengevat kunnen we stellen dat de sociale psychologie zich bezig houdt met zowel cognitieve als sociale processen.
Via deze processen wordt de eigen werkelijkheid geconstrueerd en vindt sociale beïnvloeding plaats (de twee
axioma’s). De motieven die leiden tot de constructie van de eigen werkelijkheid en de wederzijdse beïnvloeding zijn
behoefte aan mastery, aan verbondenheid en aan een positieve kijk op zichzelf en de anderen (de drie motivationele
principes). Deze motieven worden bewerkstelligd door beschikbare (toegankelijke) informatie op een conservatieve en
oppervlakkige manier te verwerken (de drie verwerkingsprincipes). Deze acht principes hebben invloed op alle soorten
sociaal gedrag, zowel op de acties en gedachten die nuttig en bruikbaar zijn, als op de acties en gedachten die
misleidend en destructief zijn.
Verwerkingsprincipes
1. Intrapersoonlijk niveau: gedrag dat zich binnen de persoon afspeelt, hoe mensen zich voelen.
2. Interpersoonlijk niveau: het gedrag tussen individuen en hoe zij elkaar beïnvloeden.
3. Intergroep niveau: gedrag tussen groepen.
– Weet u hoe sociaal psychologen onderzoek doen en wat de valkuilen daarin zijn
Sociaal psychologen proberen wetenschappelijke theorieën te ontwikkelen om sociaal gedrag te verklaren. Een
wetenschappelijke theorie is een uitspraak over de causale relaties tussen abstracte constructen. Het is een verklaring
die geldt voor bepaalde soorten mensen, tijden en omstandigheden. Wetenschappelijke theorieën om sociaal gedrag
te verklaren kunnen alleen worden geëvalueerd op basis van valide onderzoek: onderzoek dat betrouwbaar is omdat
de onderzoeker moeite heeft gedaan om vertekening en fouten uit te sluiten. Valide onderzoek wordt geleid door
dezelfde drie eigenschappen van theorieën:
- theorieën gaan over constructen, zoals angst, agressie. Deze zijn niet direct waarneembaar. Het is belangrijk dat de
specifieke observaties in het onderzoek relevant zijn aan deze constructen. Onderzoekers die bijv. bestuderen hoe
sociale vergelijkingen de aanpassing van kankerpatiënten aan hun ziekte beïnvloeden, moeten een manier hebben om
de aanpassing ervan nauwkeurig te meten.
- theorieën beschrijven causale relaties tussen constructen en stellen dat een verandering in één construct (de oorzaak)
een overeenkomstige verandering in een ander construct (het effect) veroorzaakt. Als we weten dat de ene toestand of
gebeurtenis een andere veroorzaakt, kunnen we praktische maatregelen nemen om gedrag te veranderen of
problemen op te lossen, ook wel interventies genoemd. Onderzoekers moeten de conclusie trekken dat de succesvolle
aanpassing van de kankerpatiënten eerder het gevolg is van de sociale vergelijkingen die ze maken dan van een andere
externe oorzaken.
- theorieën zijn algemeen van opzet en gelden voor veel mensen in verschillende omstandigheden en tijden. De waarde
van de effecten van sociale vergelijking op het gedrag van mensen neemt toe als dit bij meer mensen wordt toegepast
dan alleen bij kankerpatiënten.
Construct validiteit = (de manier waarop gemeten wordt, je meet wat je wilt meten) de mate waarin de onafhankelijke
en afhankelijke variabelen die in onderzoek worden gebruikt, overeenkomen met de theoretische constructen die
worden onderzocht. Construct validiteit heeft twee delen. Onafhankelijke en afhankelijke variabelen moeten
overeenkomen met de beoogde oorzaak en gevolg constructen, en ten tweede mogen ze niet overeenkomen met
andere constructen.
Vertekening van de sociale wenselijkheid = construct validiteit komt in gevaar als deelnemers zich gedragen op een
manier die volgens hen sociaal wenselijk is of antwoorden geeft die een positief beeld van henzelf scheppen.
Onderzoekers zorgen voor construct validiteit door onafhankelijke en afhankelijke variabelen op veel verschillende
manieren te meten.
Onafhankelijke variabele = een concrete manipulatie of meting van een construct waarvan wordt gedacht dat het
andere constructen veroorzaakt (oorzaak).
Afhankelijke variabele = een concrete meting van een construct waarvan wordt gedacht dat het een effect is van
andere constructen (gevolg).