Arbeidsrecht Individueel – jurisprudentie – hoofdregel
Week 1
Groen/Schroevers
7:610 – Kwalificatie arbeidsovereenkomst.
Voor het antwoord op de vraag of tussen partijen een arbeidsovereenkomst als bedoeld in artikel 7:610
van het Burgerlijk Wetboek bestaat, moet dit beoordeeld worden aan de hand van de feiten en
omstandigheden van het geval, waaronder de vraag of partijen totstandkoming van een
arbeidsovereenkomst hebben beoogd, alsmede de wijze waarop partijen feitelijk aan de overeenkomst
uitvoering hebben gegeven. Daarnaast dient er tussen partijen een gezagsverhouding te bestaan, dat
ligt besloten in de zinsnede ‘in dienst van de andere partij’ in artikel 7:610 van het Burgerlijk
Wetboek. Tot slot dient er rekening te worden gehouden met de maatschappelijke en economische
positie van partijen.
Niet één kenmerk is beslissend, de rechtsgevolgen moeten in hun onderling verband worden bezien.
Ook als blijkt dat partijen hebben bedoeld geen arbeidsovereenkomst te hebben gesloten, doch blijkt
dat de overeenkomst die zij de facto zijn aangegaan, alle kenmerken van een arbeidsovereenkomst
bezit, dan zal hun overeenkomst, in weerwil van hun bedoeling (waaraan dan in ieder geval geen
doorslaggevende betekenis toekomt) als arbeidsovereenkomst moeten worden gekwalificeerd.
ABN AMRO Bank N.V./Malhi
7:610 - Arbeidsovereenkomst; geen geruisloze vervanging.
Het antwoord op de vraag of de inleenovereenkomst stilzwijgend is gewijzigd in een
arbeidsovereenkomst is afhankelijk van wat partijen aan elkaar hebben verklaard en wat zij uit elkaars
verklaringen en gedragingen hebben afgeleid en redelijkerwijs mochten afleiden (Haviltex-criterium).
De vraag is of partijen, hier dus Malhi en ABN Amro, zich aan elkaar verbonden hebben. De
rechtbank heeft hiervoor gekeken naar de feitelijke uitvoering van de werkzaamheden, maar volgens
de Hoge Raad is dat alleen van toepassing als er al sprake is van een overeenkomst en het de vraag is
wat voor soort overeenkomst het is. In deze zaak gaat het om iets anders, namelijk of, en zo ja,
wanneer een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen nu er zonder duidelijke afspraken andere
werkzaamheden worden gedaan. Niet is gebleken dat de arbeidsovereenkomst tussen Malhi en De
Gast is geëindigd of dat ABN Amro Malhi als werknemer overneemt. Malhi heeft voor het einde van
zijn werkzaamheden bij ABN Amro ook niet aangekondigd dat hij zich een werknemer van de bank
voelt; hij is juist werkbriefjes voor De Gast blijven invullen en De Gast betaalde ook het loon. Dit
declareerde De Gast weer bij ABN Amro. Hierdoor is de gezagsverhouding tussen ABN Amro en
Malhi niet voldoende om vast te stellen dat een arbeidsovereenkomst tot stand is gekomen.
Thuiszorg Rotterdam/PGGM
7:610 - Arbeidsovereenkomst; derde beroep.
Bij de beoordeling of iets een arbeidsovereenkomst is, gaat het niet alleen om de bedoeling van
partijen, maar ook om de feitelijke uitvoering ervan. Het was hier de bedoeling van partijen om een
managementovereenkomst aan te gaan tussen de opdrachtgever en de opdrachtnemer, maar er is
feitelijk sprake van een arbeidsovereenkomst. Dit omdat er voldaan is aan de criteria uit het arrest HR
Groen/Schroevers: het persoonlijk verrichten van de arbeid, de gezagsverhouding en de betaling als
tegenprestatie voor de verrichte werkzaamheden. De verschillende onderdelen moeten in samenhang
worden bekeken, er is niet één kenmerk beslissend. Het maakt hierbij niet uit dat sprake is van een
derde partij.
De Gouden Kooi
7:610 – Kwalificatie arbeidsovereenkomst.
Deelnemer aan realityprogramma ‘De Gouden Kooi’. De vraag is of er sprake is van een
arbeidsovereenkomst tussen de deelnemer en de televisiezender.
Bij de vraag of iemand recht heeft op een WW-uitkering, moet onder meer worden onderzocht of
iemand ‘in een privaatrechtelijke dienstbetrekking’ heeft gestaan. Hiervoor zijn de criteria voor het
1
,aannemen van een arbeidsovereenkomst van artikel 7:610 BW van belang: een verplichting tot het
persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en loon. Hierbij moet ook gekeken worden
naar alle omstandigheden van het geval, dus ook naar de uitvoering en niet alleen naar wat partijen
hebben bedoeld of gewenst. In dit geval was sprake van een arbeidsovereenkomst nu Talpa de
deelnemer instructies geeft, er sprake was van arbeid en de deelnemer betaald kreeg voor deelname.
De WW-uitkering mocht dan ook niet worden geweigerd.
StiPP-Care4Care
7:610/690/691 – Geen allocatiefunctie vereist.
De afgelopen jaren is ruim aandacht besteed aan de vraag of de allocatiefunctie een voorwaarde is
voor het aannemen van een uitzendovereenkomst. Inmiddels heeft de Hoge Raad zijn oordeel
gegeven. Artikel 7:690 BW stelt het vervullen van een allocatiefunctie niet als voorwaarde. Die
voorwaarde geldt dus niet voor artikel 7:690 BW, maar óók niet voor toegang tot het verlichte
ontslagregime van artikel 7:691 BW. De beslissing van de Hoge Raad heeft grote consequenties:
- alle driepartijenverhoudingen vallen onder artikel 7:690 BW; en
- voor alle werknemers die krachtens zo'n driepartijenverhouding werken (maar niet intra-
concern worden uitgezonden - 7:691 lid 6 BW), geldt in beginsel de verminderde
ontslagbescherming van artikel 7:691 lid 2 BW.
Conclusie AG de Bock (definitie arbeidsovereenkomst)
- Mooi overzicht van de toestand
- Met wel wat stellige beslissingen
- Kern: partijbedoeling doet niet terzake
- Ondergeschiktheid anders duiden
Vooral over de arbeidsovereenkomst & kwalificatievraag.
- Loon
- Arbeid
- Gezag
Het moet gaan of iets bedongen is of niet. Dus al het loon bedongen is, maar niet betaald, wel
overeenkomst. Geen loon bedongen? Ook geen overeenkomst.
Week 2
Den Haan/The Box Fashion
Geen beroep op proeftijd ogv red&bill; 7:652 – proeftijd: te laat opzeggen.
In dit arrest komt het ontslagrecht aan de orde in verband met de vraag of de arbeidsovereenkomst
tussen partijen binnen de proeftijd is beëindigd. Art. 7:652 BW maakt het mogelijk dat de
ontslagbescherming die een arbeidsovereenkomst in beginsel aan een werknemer biedt gedurende de
eerste twee maanden van die overeenkomst op een wijze moet worden uitgelegd dat die met het strikte
karakter van deze uitzondering strookt.
Dit sluit niet uit dat een beroep van de werknemer op een strikte toepassing van de termijn van het
proeftijdbeding (in de bewoordingen van het huidige art. 6:248 lid 2 BW) in de gegeven
omstandigheden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar kan zijn. Aan deze
omstandigheden dienen evenwel in het licht van het voorgaande hoge eisen te worden gesteld.
In dit arrest is het merkwaardig te noemen dat The Box Fashion, als men haar moet geloven, het
blijkbaar op de laatste dag liet aankomen om haar werknemer Den Haan te ontslaan. Dat terwijl er
reeds aan het begin van de betreffende werkweek volgens zijn eigen zeggen het voornemen bestond
om de dienstbetrekking te verlengen.
Als The Box Fashion echt voornemens was geweest om tijdens het gesprek op vrijdag 14 december
1990 de arbeidsovereenkomst op te zeggen, valt er niet in te zien waarom de directeur na het
wegblijven van Den Haan geen gebruik heeft gemaakt van de post- of de telegramdienst om Den Haan
2
, onverwijld mededeling van zijn ontslag te doen. The Box Fashion had kunnen vermijden dat de
opzegging buiten de proeftijd werd gedaan. Dit had gekund door eerder met Den Haan een gesprek te
plannen of door de arbeidsovereenkomst schriftelijk op te zeggen.
Nu The Box Fashion die voorzorgsmaatregelen niet heeft genomen, kan zij aan Den Haan geen verwijt
maken dat door zijn toedoen tijdens de proeftijd niet kon worden opgezegd. Van Den Haan kon en
mocht niet worden gevergd dat hij aan beëindiging van de arbeidsovereenkomst zijn medewerking zou
verlenen.
Van der Gulik/Vissers & Partners
Geen arbeid geen loon, oorzaken die in redelijkheid voor rekening van de werkgever komen,
loondoorbetaling tijdens non-actiefstelling - Art. 7:627 & 7:628 BW – doorbetaling loon bij
schorsing.
Op grond van art. 7:628 BW is non-actiefstelling een oorzaak die in redelijkheid voor rekening komt
van de werkgever, ook al is de non-actiefstelling te wijten aan het (mis)dragen van de werknemer. De
werkgever kan zich niet eenzijdig aan zijn plicht tot loonbetaling onttrekken, tenzij van dit wetsartikel
bij schriftelijke overeenkomst is afgeweken (lid 5 t/m 7 van art. 7:628 BW).
AVM/Osinga
7:653 – Concurrentiebeding: zwaarder wegen.
De Hoge Raad geeft spelregels voor de geldigheid van concurrentiebedingen ingeval van een
ingrijpende functiewijziging. Sinds het arrest van de Hoge Raad uit 1979 genaamd Brabant / Van
Uffelen geldt de hoofdregel, dat een concurrentiebeding zijn geldigheid verliest als het niet opnieuw
schriftelijk wordt aangegaan, indien zich een ingrijpende wijziging in de arbeidsverhouding voordoet,
waardoor het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken. De Hoge Raad heeft in de
AVM- arresten bepaald dat het concurrentiebeding niet direct komt te vervallen indien komt vast te
staan dat de arbeidsverhouding ingrijpend is gewijzigd. De rechter zal namelijk eerst moeten
motiveren óf het concurrentiebeding door die ingrijpende wijziging aanmerkelijk zwaarder is gaan
drukken. Het enkele feit dát de functie ingrijpend is gewijzigd, is dus niet meer voldoende voor het
verlies van de geldigheid van het concurrentiebeding, anders dan onder de tot dan bestaande leer wel
werd aangenomen. Of de functiewijziging een belemmering vormt voor de werknemer om een nieuwe
vergelijkbare werkkring te vinden, zal de rechter bekijken aan de hand van een vergelijking van de
arbeidsmarktpositie van de werknemer vóór, en na de functiewijziging. De rechter mag bij zijn oordeel
rekening houden met de vraag of de functiewijziging bij de indiensttreding te voorzien was: als een
verkoopmedewerker promoveert naar verkoopmanager zal zijn concurrentiebeding niet snel ongeldig
zijn geworden. Nieuw is ook dat de Hoge Raad in de AVM-arresten heeft aangegeven dat, in het geval
een concurrentiebeding door de functiewijziging zwaarder is gaan drukken, het beding niet geheel
vernietigd behoeft te worden, maar ook gedeeltelijk in stand kan blijven.
Philips/Oostendorp
7:653 - Eis van schriftelijkheid bij een concurrentiebeding (semi-dwingend recht)
Het gaat daarbij om bewijs, helderheid en waarborgfunctie. De Hoge Raad heeft beslist dat een
concurrentiebeding geldig wordt overeengekomen als in een brief naar bijgevoegde
arbeidsvoorwaarden wordt verwezen waarin een concurrentiebeding voorkomt, en de werknemer deze
brief voor akkoord ondertekent. Het is niet nodig dat de werknemer de bijgevoegde
arbeidsvoorwaarden ook ondertekent. Evenmin is vereist dat de akkoordverklaring in de brief
uitdrukkelijk verwijst naar het concurrentiebeding. De Hoge Raad trok ook grenzen: het is niet
voldoende dat de werknemer zich schriftelijk akkoord verklaart met de inhoud van een niet in
schriftelijke vorm bijgevoegd document waarin een concurrentiebeding voorkomt. Dit is anders als de
werknemer uitdrukkelijk verklaart dat hij met het concurrentiebeding instemt.
Stoof/Mammoet
Wijziging arbeidsovereenkomst zonder beding- Art. 7:611/613/248 BW
De werknemer heeft de verplichting zich als goed werknemer redelijk op te stellen tegenover een
voorstel van de werkgever over de wijziging van de arbeidsovereenkomst. Hij handelt niet alleen in
3