Kennislijn 2.0
Psychologie
1.1 cultuur en erkenning
stereotypen = algemene ideeën die we hebben over een groep als geheel,
waardoor we verwachtingen hebben over de individuele leden van die groep
stereotypering = het toeschrijven van kenmerken aan een persoon puur omdat hij
tot een sociale groep behoort
stereotypen kunnen functioneel en helpend zijn
het woord stereotype heeft veelal een negatieve lading. Toch hebben stereotypen
wel degelijk een functionaliteit
het zijn ‘denkcategorieën’ die het inschatten van mensen en situaties
eenvoudiger maken > ook wel: Schema’s (Beck, 1964)
we kunnen hierdoor snel afstemmen op de ander in het contact
soms helpen ze onszelf beschermen
Confirmation Bias: de neiging om te zoeken naar informatie die overeenkomt
met onze verwachtingen en overtuigingen
maar niet zelden schieten we door…
vooroordelen (opvattingen en gedachten) = negatieve houdingen, overtuigingen
en gevoelens tegenover iemand omdat hij lid is van een bepaalde groep
discriminatie (handelen naar die opvattingen) = onterecht onderscheid maken,
waarbij je de ene groep benadeelt t.o.v. de andere
bv. Uitsluiting, stigmatisering, vernedering, geweld
in meest gevaarlijke vorm: dehumanisering (zoals joden ratten noemen)
identiteit bestaat uit meerdere lagen superdiversiteit (we bestaan niet alleen uit een
man of vrouw maar ook uit leeftijd, religie, cultuur etc.)
waarom is kennis over vooroordelen, stereotypen en discriminatie van belang?
Stereotypering, vooroordelen en discriminatie dragen bij aan sociale uitsluiting
Je cliënten horen vaak tot doelgroepen die hier slachtoffer van zijn
Het is jouw taak om dit te signaleren en aan te pakken
sensitief zijn (rekening houden met de gevoelens van anderen) op welke
impact uitsluiting heeft voor de levenskwaliteit van mensen
meervoudig kijken en verbindend handelen
verzamel alle invalshoeken, stel je (impliciete) overtuigingen uit… (wacht met
oordelen tot je meer te weten bent gekomen erover) kortom, het eigen
referentiekader moet niet alleen het uitgangspunt zijn van je denken, handelen en
voelen:
1. open houding
2. presentie
3. inclusief denken
1.2 gedachten & realiteit
,Cognitieve therapie (Beck) & rationeel denken (Albert Ellis)
Leren mensen door rationeel denken hun emoties te veranderen en zich effectiever te
gedragen.
Ontstaan:
Psychotherapie
Grondleggers: Albert Ellis & Beck
Veranderen van cognitief functioneren
Boeddhisme
onthechting
Griekse stoïcijnen
‘We hebben niet zozeer last van situaties en de dingen om ons heen, maar
veel meer van de manier waarop wij denken over die situatie’ bv. Spinnenangst
gaat niet over dat je echt bang bent over dat de spin er is, maar over alle enge
gedachtes die je hebt erover.
Hersenen projecteren meteen een klank geluid of beeld bij iets als je erover begint, dus
het voorbeeld van de roze olifant dat komt overeen met een belemmerende gedachten.
Als je er niet aan wilt denken ga je er juist aan denken.
Cognitieve therapie gaat over dit soort belemmeringen (bv vliegtuigangst)
Afweer
Het vervormen van de werkelijkheid ter bescherming van je zelfbeeld
Een soort ‘psychologisch immuunsysteem’ t.b.v. onze mentale gezondheid
(beschermen, afschermen zelfs)
Dit systeem is vaak ‘onbewust’
Oorsprong: Psychoanalyse van Freud
Pijnlijke ervaringen of ongewenste verlangens worden naar het ‘onbewuste’ verdrongen
Dit beïnvloedt ons gedrag
Waarom is kennis over afweer belangrijk?
Afweermechanisme wijst op pijn. Iets gevoeligs moet worden afgeschermd en kan in de
weg van een constructieve oplossing.
Mensen hebben een hardnekkige behoefte aan zelfwaardering en validering
Disfunctioneel, afwerend gedrag doorzien…is aanpakken van pijnlijke kernervaringen →
onderliggende motieven voor handelen (bewustzijn en reflectie)
Het 5 G-schema (Vb. vliegangst)
,1. Gebeurtenis. Wat is er feitelijk gebeurd (alsof je door een camera kijkt naar de
situatie)? (Hoelang duurde de rit, wie zat er naast je etc)
2. Gedachten. Wat waren de helpende en/of niet-helpende gedachten die de
gebeurtenis opriep? (Welke gedachten in dat moment hielpen, en welke juist niet)
3. Gevoel. Wat voelde je? Bijvoorbeeld: boos, bang, bedroefd, blij, somber, verdrietig,
geërgerd of onzeker. (wat voelde je?)
4. Gedrag. Wat deed je precies (alsof je door een camera kijkt naar je gedrag)?
(scannen bijvoorbeeld)
5. Gevolgen. Wat is het effect van mijn gedrag? Wat zijn de gevolgen? (Ik wil nooit
meer in een vliegtuig stappen)
9 soorten afweermechanismen
1. Verdringing: Ongewenste verlangens of gevoelens vergeten, uit het bewustzijn
houden (het er niet over willen hebben)
2. Ontkenning: Jezelf iets anders voor houden, net doen alsof iets niet zo is (doen
alsof het niet zo is, vb. blijven ontkennen dat hij heeft gepest, bijv.
uitschaamte. Bij ontkenning is er vaak sprake van een grote emotioneel vlak)
3. Overdekking door het tegendeel: Het tegenovergestelde laten zien van een
ongewenste eigenschap die je zelf hebt (doen alsof je bv van zwarte piet houdt
terwijl je er niet van houdt, stel jouw groep (ouders, vrienden) gaat helemaal
voor de traditie maar jij vindt het niet zo, dan doe je overdekking)
4. Rationalisatie: Jezelf rechtvaardigen door gedrag of gevoelens fraaier en
verstandiger uit te leggen dan ze zijn (je gaat iets mooier of beter verklaren (goed
praten) dan eigenlijk was, en dat ding is eigenlijk niet zo heel chique)
5. Projectie: Een ongewenste eigenschap van jezelf toeschrijven aan een ander. “it
takes one to know one” (al het onwenselijke van jezelf identificeer je naar een
ander, of naar een situatie (vb. situatie: vliegtuig, wie heeft dit ding ontworpen
het is verschrikkelijk) (vb. naar ander: “zit niet zo te schreeuwen” > schreeuwt
zelf)
6. Regressie: Een terugval naar een vroegere fase in het leven, met name in de
ontwikkeling
7. Dissociatie: Het ontkoppelen van de feitelijke ervaring en de bewuste herinnering
daaraan. (die vader was zo dominant dat je hem adoreert, terwijl je 7 jaar
geleden eronder geleden hebt als klein kind, maar omdat je loyaal wilt zijn aan
je vader koppel je het verleden als klein kind los. Dus je vindt hem fantastisch
en hij is zo slim en fijn)
8. Sublimatie: Onacceptabele gevoelens (angst, seksualiteit en agressie) omzetten
in acceptabele uitingsvormen (het bespelen van een muziekinstrument) (vb.
mensen die pedofiele gevoelens hebben, en doordat te onderdrukken hebben
ze een vervangende activiteit gevonden, porno bijvoorbeeld. Je vervangt het
met iets acceptabels)
9. Verplaatsing: Het verplaatsen van sterke gevoelens of impulsen naar een
voorwerp dat emotioneel minder beladen is. (je wilt je baas zeggen hoe
verschrikkelijk hij wel niet is, maar je durft het niet aan te gaan, dus je gaat
naar huis en pakt een minder beladen persoon om dat bij te doen > schopt
bijv. je kat)
, Waarom is kennis over belemmerende gedachten van belang?
Veel cliënten worstelen met niet helpende gedachten
Dit heeft een impact op hun kwaliteit van leven; nog concreter op hun gedrag
selffulfilling prophecy = eigen overtuigingen die anticiperen op een toekomstige
gebeurtenis.
Cognitieve therapie
Disfunctionele ofwel irrationele gedachten
Gedachten die niet waar zijn (denkfouten)
Kernovertuigingen: meest diepliggende schema’s over jezelf (liggen zover dat je
niet eens weet hoe je eraan komt)
> moeilijk te beïnvloeden
Intermediaire opvattingen: ongeschreven leefregels voor jezelf, do’ en dont’s
> soms bij te stellen met gedragsoefeningen
Automatische gedachten: negatief denken, zwart-wit denken, generaliseren,
gedachten lezen, toekomst, voorspellen, moet-denken
> relatief makkelijk op te sporen en bij te stellen
Gedachten die niet helpend zijn of blokkeren
Stap 1.
Is een gedachte rationeel of irrationeel? (vb. vliegangst)
Twee belangrijke criteria
is de gedachte gebaseerd op bewijs? Klopt het met de feiten?
Helpt de gedachten mij om mij te voelen en gedragen op een manier die ik wil?
Stap 2.
Helpende gedachten formuleren
Een gedachte is rationeel (helpend/bevrijdend) als hij:
- logisch is
- toetsbaar is aan de hand van feiten
- genuanceerd is (d.w.z. met een redelijke mate van zekerheid juist)
- tot een passende emotie leidt
- je verder helpt, bijdraagt aan je zelfvertrouwen
1.3 Rechtvaardigheid & compassie