Kennislijn 1.0
1.1 Sociologie en recht
(Wij zijn ons Mark Ostaijen)
Sociologie is alleen bezig met het beschrijven van de maatschappij, op basis daarvan
kan de regering overgaan op een uitvoering van iets, of beslissen het anders te doen.
Filosofen oordelen over dit vraagstuk, sociologen doen dit dus niet.
Communitarisme Individualisme
Bijv. als je wordt aangesproken in een les zou je vanuit het communitarisme je schamen
en het vervelend vinden dat je je medestudenten en leraar hebt lastiggevallen. Vanuit
het individualisme zou je je er niet voor schamen en niet kijken naar of je er anderen
mee lastig valt.
Communitarisme = gemeenschap die voor elkaar opkomt. Individualisme staat hier
tegenover.
Nederlandse overheid probeert sterke individualisme terug te dringen.
Individualisme is voortgekomen uit calvinisme.
Elementen van uitsluiting
Relativiteit: kijk op omstandigheden in relatie tot anderen in een gegeven situatie
en gegeven tijd, kijkt naar de omgeving en de reden dat iemand buitengesloten
kan worden.
Tijdsperspectief: niet alleen vandaag, ook verleden en ontbreken van
toekomstperspectief, je kijkt naar de uitsluiting voor vandaag, dus als je vandaag
je diploma niet haalt kijk je naar dat je dus buitengesloten wordt van werk, een
latere baan etc.
Actor van uitsluiting (‘agency’): mensen zijn uitgesloten door datgene wat iemand
(of instantie) doet of nalaat. De nadruk op ‘agency; helpt de oorzaak van sociale
uitsluiting opsporen en helpt bij de oplossing, wie is het eigenlijk, en proberen de
uitsluiting te beïnvloeden dus bijvoorbeeld zorgen dat iemand niet meer wordt
buitengesloten. Dit kan bijvoorbeeld al zijn als je in een rolstoel zit en er is geen
lift in het gebouw.
Capability approach (Amartya Sen)
Ieder individu moet alles kunnen bereiken wat die wilt.
Je moet randvoorwaarden creëren zodat iedereen zou kunnen bereiken wat ze willen
Master-stigma (Goffman): als je nog maar een ding waarneemt bij een persoon
bijvoorbeeld een hoofddoek, hierdoor kijk je niet meer na de diversiteit van die persoon.
Kruispunt denken/intersectionaliteit
Verschillende delen van je identiteit beïnvloeden elkaar. In een analyse van
ongelijkheden gaat het nooit enkel over een van die stukjes identiteit.
Zo wordt een zwarte vrouw die lesbische is en uitgemaakt voor haar seksuele voorkeur
en voor haar ras.
Die verschillende stukjes identiteit zijn: gender, leeftijd, etnische achtergrond,
gezondheid, sociale klasse, religie, seksuele voorkeur.
Deze stukjes maken jouw gehele identiteit.
,De manier waarop je in de maatschappij staat is afhankelijk van alle stukjes identiteit.
We spelen allemaal rollen Erving Goffman
Sociale interacties tussen mensen zijn te begrijpen aan de hand van dramaturgische
principes.
Zelfpresentatie/impression management
Je probeert de indrukken van een persoon over jou te manipuleren
Front- en backstage gedrag
Front stage: geen improvisatie, het is dus wat je wilt dat mensen van je vinden en
denken.
Backstage: waar je gaat oefenen met de technieken. De acteur is hier meer zichzelf.
“Het gaat niet om de waarheid, maar om de waarachtigheid.” (Artistoteles)
Zo porberen we telkens de beste versie van onszelf te laten zien. De rol die we spelen
hangt af van de situatie waarin we onszelf bevinden en wie we tegenover ons hebben.
Vb. als je in een schoolsetting bent en je hebt de leraar voor je speel je leerling, maar
stel je komt je leraar tegen in de supermarkt, dan speel je anders en word je misschien
wel ongemakkelijk van de situatie.
Je status zegt veel over hoe je je gedraagt, dus leraar, is een woord waardoor je het
gevoel krijgt dat je de leerlingen iets moet uitleggen. Status betekent ook gender en ras
en sekse.
Verschil tussen behaalde statussen en gekregen statussen zoals blank, dat krijg je bij je
geboorte daar kies je niet voor. Maar ceo dat is iets wat je bereikt hebt. En dan heb je
een master status, dat is dus leraar of professor of kankerpatiënt.
Rolconflict: als je bv moet kiezen tussen de belangen van thuis of werk.
Empowerment je moet niet alleen de mens ondersteunen maar ook in de
maatschappij kijken wat er veranderd kan worden zodat de mens zich ook fijn voelt in de
omgeving.
Inclusie
In het bereiken van een inclusieve samenleving moet er een overgang plaatsvinden van
het instituut paradigma naar het ondersteuningsparadigma.
Totale instituties (Goffman)
Inclusie voorwaarden:
Empowered participatory governance: mensen krijgen zeggenschap over de situatie
waarin ze zich bevinden.
- Betrokkenen nemen/ krijgen regie over eigen leven
- Betrokkenen hebben/ krijgen vertrouwen in zichzelf (in competenties)
- Positieve uitstraling
- Niet uitgaan van regelgeving, mensen gaan zelf
aan de slag en nemen zaken ter hand:
reïnstitutionalisering
1.1 Sociologie - Burgerrechten, uitsluiting en de invloed van politiek (kruispunt
denken)
,(Boek: Mens en recht 2017)
Begrippen: EVRM, UVRM, rechtsbronnen (verdrag-grondwet-wet-jurisprudentie), trias
politica, christendemocratie, sociaaldemocratie, liberalisme, zorgend mensbeeld,
autonoom mensbeeld, mensenrechten.
Empowerment
Empowerment betekent dat je iemand zo sterk maakt, dat diegene zolang mogelijk
zelfstandig kan functioneren.
Empowerment reikt denkkader aan voor sociale vraagstukken
Empowerment kan bevrijdend zijn maar ook regulerend werken
Empowerment doe je niet alleen, het is dus meervoudig
Empowerment is gericht op gelijkwaardigheid, diversiteit, pluralisme, kansengelijkheid,
democratie en burgerschap
Tot de overheid behoort Staten-Generaal (Eerste en tweede kamer) + regering
(koning en ministers) en lagere overheidsorganen (rechtspersonen)
Wet komt tot stand als de regering en de Staten-Generaal met een wetsvoorstel
instemmen.
Alle wetten afkomstig van de hoogste wetgever noemen we een wet
Alle wetten van een lagere regelgeving noemen we geen wet
Regering (koning + minister) alleen regeling treft KB genoemd (koninklijk besluit)
ministers alleen (zonder koning) regeling treft Ministeriele regeling
regeling van Provinciale staten of gemeenteraad (dus de rechtspersonen) verordening
genoemd.
Rechtspersonen van de overheid:
Rijksoverheid (bijv. politie hoort hierbij) parlement R, regering U
Provincie provinciale staten R, gedeputeerde staten U
Gemeente college van Burgermeesters & Wethouders U (B&W), gemeenteraad R
Er zijn twee verschillende organen, de regelgevende orgaan en het uitvoerende orgaan.
Verschil hiertussen is dat het ene orgaan regels geeft, bijv. over voorzieningen die je wilt
geven aan je cliënt, en de ander doet de uitvoering dus voor het aanvragen hiervoor is
bij het uitvoeringsorgaan.
Onder de rechtspersonen vallen de bestuursorganen
Deze kunnen handelingen verrichten voor de overheid
Overheid (Nederlandse staat)
De overheidsmacht is ontstaan doordat, vroeger was er geen overheidsorgaan dus
iedereen was vrij, iedereen had macht, de regel van de sterkste gold. Toen hebben een
aantal mensen het sociale contract denken bedacht, hierdoor moet je bepaald vrijheden
opofferen zodat je weer andere rechten terugkrijgt bijv. bescherming of sociale
voorzieningen. Je maakt dus een soort overeenkomst met een individu. Zo is de
overheidsmacht ontstaan. Ze hebben de machten besloten te verdelen zodat de drie
, machten in evenwicht zijn en elkaar controleren: Trias politica. Het macht is niet in de
handen van een persoon maar in de verschillende 3: wetgevende macht, uitvoerende
macht, rechtelijke macht.
Mensenrechten: rechten waarin iedereen aanspraak op kan maken
Grondrechten: fundamentele onaantastbare rechtsnormen die aan burgers
persoonlijke vrijheid en een menswaardig bestaan moeten verzekeren en die het
ingrijpen van de overheid moeten beperken
Sociale contact denken (bedacht door Thomas Hobbs en John Locke)
Grondwetherziening (1848 in Nederland)
De koning verloor door de Grondwet veel macht, de parlementaire invloed werd flink
vergroot en de Nederlandse bevolking kreeg meer vrijheden.
Inhoud grondrechten: Klassieke grondrechten (beschermen van de burger tegen de
overheid en hebben horizontale werking, dit betekent dat ook tussen burgers geldt)
Voorbeelden: vrijheid van meningsuiting, rechten op privacy.
Mag naar de rechter stappen
Sociale grondrechten: (de overheid moet zorgen voor de burger)
Voorbeelden: huisvesting
Je mag je niet beroepen op de grondwet
Grondrechten zijn geldig voor de inwonende mensen van Nederland
1.2 Sociologie – Macht