Leerdoelen blok 3.4
Vennootschapsbelasting 2020/2021
INHOUDSOPGAVE
blz.
Probleem 1: Laat Abramović niet in de kou zitten 2
Probleem 2: Gas met een omleiding 10
Probleem 3: A BV en haar dochters 21
Probleem 4: Italiaanse toestanden 32
Probleem 5: Dr Dre 43
Probleem 6: Pretpark 62
Probleem 7: Pepperadvies B.V. 77
Probleem 8: Oefententamen Vpb (hertentamen) 88
,Probleem 1 – Laat Abramović niet in de kou zitten
Abramović is een in Rusland geboren oliemiljardair. Abramović woont in Londen. Hij is
vooral bekend als eigenaar van de Engelse Premier League voetbalclub Chelsea FC.
Minder bekend is dat Abramović daarnaast enig aandeelhouder is van de Nederlandse
voetbalclub Vitesse BV en van Gas NV. Gas NV is een internationaal energieconcern
gevestigd in Rotterdam.
[zie verder de tekst in het probleem]
Literatuur:
a) Wegwijs in de Vennootschapsbelasting, 16e druk, editie 2019, dr. M.J. Boer en prof. dr.
J.N. Bouwman (H 3.3 + 3.4 + H4)
Wanneer is er sprake van vreemd vermogen en eigen
vermogen binnen de Vpb?
Waarom is dit verschil van belang?
Omdat de fiscale gevolgen van eigen en vreemd vermogen verschillen, is het verschil ertussen van
belang. Het is dus belangrijk om te weten of het verstrekken van geld door een aandeelhouder
wordt gezien als een lening of als eigen vermogen.
- Dividend is de vergoeding van eigen vermogen. Dividend komt niet in mindering op de
winst van de uitkerende vennootschap.
- Rente is de vergoeding over het vreemd vermogen, deze komt wel ten laste van de winst
van de debiteur.
Indien de ontvanger een VPB-plichtig lichaam is, worden de ontvangen voordelen bij hem direct
of indirect belast, behalve voor dividend afkomstig van een vennootschap waarin het lichaam een
deelneming heeft. Voor dit dividend geldt doorgaans de deelnemingsvrijstelling. Het blijft dus
onbelast.
Wat is een geldlening?
De Hoge Raad heeft zich uitgelaten wat er onder een geldlening moet worden verstaan.
Bepalend voor de aanwezigheid van een lening is dus of het geleende bedrag moet worden
terugbetaald. Daarbij doet niet ter zake of de terugbetaling voorwaardelijk of onzeker is en of de
lening ook door een onafhankelijke derde zou zijn verstrekt en of er zekerheden zijn gesteld.
Uit de rechtspraak valt af te leiden dat de civielrechtelijke vorm van een ‘lening’ in beginsel ook
geldt voor de VPB. De civielrechtelijke vorm waarin de verstrekking van het vermogen heeft
plaats gehad is beslissend.
Hierop zijn drie uitzonderingen. In deze gevallen wordt een geldlening fiscaalrechtelijk als
kapitaal gezien:
1. Een schijnlening: dan wordt er door partijen gedaan alsof de geldverstrekking een
lening is, terwijl zij in werkelijkheid de bedoeling hebben een kapitaalverstrekking tot
stand te brengen. Dat wil zeggen: in werkelijkheid is een verstrekking van eigen
vermogen tot stand gebracht. De bedoeling moet objectief te bewijzen zijn
2. Een bodemlozeputlening: is aan de orde indien een aandeelhouder aan zijn
deelneming (art. 13 Vpb) een lening verstrekt waaraan voor hem als crediteur geen
waarde toekomt, omdat deze niet (volledig) terugbetaald zal worden. Voordat de lening
wordt verstrekt is dit dus al duidelijk = het criterium! Aan deze lening kan een zakelijk
motief liggen. Namelijk als een moedervennootschap aan haar deelneming geldt uitleent
met als doel dat de deelneming deze gelden zal aanwenden voor de aflossing van
crediteuren die niet verbonden zijn met de dochter of deelneming. Het aflossen van deze
crediteuren zal in het zakelijk belang zijn van de moeder (bijvoorbeeld als zij in de
toekomst nog als afnemer van deze crediteuren wil optreden of als zij haar reputatie als
betrouwbare handelspartner wil veiligstellen). De bodemlozeputlening wordt dan als
2
, kapitaal beschouwd. De moedervennootschap zou de geldlening niet verstrekt hebben,
indien de deelneming niet haar dochtervennootschap zou zijn geweest.
3. Een deelnemerschapslening: doet zich voor als een lening onder zodanige
voorwaarden wordt verstrekt dat de crediteur met het door hem uitgeleende bedrag in
zekere mate deel heeft in de onderneming van de debiteur, art. 10 lid 1, d, Vpb. Deze
lening functioneert als eigen vermogen van de debiteur. Een deelnemerschapslening
dient aan de volgende kenmerken te voldoen:
1. Zij draagt een winstafhankelijke rente: de rente uitgedrukt in een percentage van
de winst. De rente is verschuldigd indien er voldoende winst is behaald door de
debiteur.
1. Rente moet ten minste 7/8 winstafhankelijk zijn
2. Uitzondering: rentebetaling wordt opgeschort, als er geen winst is behaald
2. De hoofdsom waarover zij is verschuldigd, is bij alle concurrente vorderingen
achtergesteld;
1. Wanneer is iets achtergesteld? Als er in het geval van faillissement de
hoofdsom als laatst moet worden voldaan
3. De hoofdsom heeft geen vaste looptijd (of langer dan 50 jaar) en is slechts
opeisbaar in geval van faillissement, surseance van betaling of liquidatie.
1. Opeisbaarheid: omdat je geen vaste looptijd hebt afgesproken, kan de
schuld altijd blijven staan
2. Als iemand failliet gaat, dan wordt de schuld wel ineens opeisbaar
Bewijslast?
Degene die zich beroept op herkwalificatie van vreemd vermogen naar eigen vermogen, draagt
daarvan de bewijslast. De partij die het ongebruikelijke stelt, dient dit te bewijzen.
Art. 13 lid 17 Vpb:
Is er andersom ook herkwalificatie mogelijk?
Dus van eigen vermogen naar vreemd vermogen? Zie arrest HR 7 februari 2014, BNB 2014/80:
nee. HR: geen onduidelijkheid over dit onderwerp. Als het civielrechtelijk eigen vermogen is, dan
ook in de Wet Vpb.
Ook in arrest BNB 2014/78: Nederlandse vennootschap had lening verstrekt aan dochter in
Australië. Rente aftrekbaar in Australië en belast in NL. Ze gingen die lening omzetten in
preferente aandelenkapitaal (= vaste vergoeding erop, vergelijkbaar met die rente). Naar
Australisch recht zit er een beperkte looptijd op (in NL kennen we dit niet). Na een periode
zouden ze worden ingekocht. Leek heel erg op die lening. In NL kwam geen rente meer binnen,
maar wel dividend (en dat was vrijgesteld). Australië: lijkt op vreemd vermogen, dus vergoeding
was aftrekbaar. Je had dus geen heffing, wel aftrek. HR: in Nederland ontvang je dividend, was
vrijgesteld door de deelnemingsvrijstelling. Inmiddels is er een regeling getroffen: art. 13 lid 17
Vpb. De regeling zegt nu: als je dividend ontvangt en bij de uitkerende vennootschap is dat
aftrekbaar, dan is de deelnemingsvrijstelling niet meer van toepassing.
Onzakelijke lening?
Binnen de fiscaalrechtelijke geldleningen wordt er nog een onderscheid gemaakt tussen gewone
leningen en onzakelijke leningen.
In het arrest van 25 november 2011 legt de Hoge Raad uit hoe moet worden vastgesteld of
sprake is van een onzakelijke geldlening. Een onzakelijke geldlening behoort fiscaal gezien
tot het vreemd vermogen. Het is namelijk niet hetzelfde als de schijnlening, de
deelnemerschapslening en de bodemlozeputlening (die fiscaal wel als eigen vermogen
worden aangemerkt).
Het karakter van een geldlening – onzakelijk of niet – wordt getoetst op basis van de
overeengekomen rente.
3
, Wat zijn de gevolgen van een onzakelijke lening?
Gevolgen onzakelijke rente:
Art. 8b Wet Vpb: Wanneer met elkaar verbonden lichamen onderling transacties aangaan
onder niet-zakelijke voorwaarden, is het gevolg dat de door deze beide lichamen gezamenlijk
behaalde voordelen op een andere wijze worden verdeeld over de betrokken lichamen (dan bij
het hanteren van zakelijke voorwaarden het geval zou zijn geweest). Het handelen onder niet-
zakelijke voorwaarden binnen eenzelfde concern zou daarom de mogelijkheid openen om
belastbare winsten bij die concernonderdelen neer te leggen waar deze winsten niet of laag
belast worden, bijvoorbeeld bij een lichaam met compensabele verliezen of bij een lichaam dat is
gevestigd in een land met een lagere effectieve belastingdruk.
Art. 8b Vpb is er primair op gericht om winsten die vanwege niet-zakelijk handelen (deels) buiten
de heffing van vennootschapsbelasting zouden zijn gebleven, alsnog in de heffing te betrekken.
Art. 8b schrijft voor dat de winsten van belastingplichtigen uit rechtsverhoudingen met gelieerde
partijen worden berekend op een zakelijke grondslag. Deze zakelijke grondslag staat bekend
als het zogenoemde at arm's length-beginsel. In feite vormt art. 8b derhalve de codificatie van
het at arm's length-beginsel.
Art. 8b Vpb legt bovendien een documentatieverplichting op aan belastingplichtigen met
betrekking tot hun rechtsverhoudingen met gelieerde partijen. Het doel is om ervoor te zorgen dat
voldoende informatie beschikbaar is om de zakelijkheid van de tussen gelieerde partijen tot stand
gekomen verrekenprijzen te kunnen beoordelen. De documentatieverplichting betekent echter
ook een zekere verschuiving van de bewijslast omtrent de zakelijkheid van de gehanteerde
voorwaarden van de inspecteur naar de belastingplichtige. Het niet of ten dele niet voldoen aan
de documentatieverplichting van art. 8b kan er uiteindelijk toe leiden dat de belastingrechter die
bewijslast 'omkeert' en volledig bij de belastingplichtige legt.
Zowel lid 1 als lid 2 zien alleen toe op transacties tussen lichamen. Bij een onzakelijk transactie
met een natuurlijk persoon, kan dus geen beroep worden gedaan op deze bepaling.
Gevolgen onzakelijke debiteurenrisico
Indien een lening fiscaal niet tot kapitaal wordt gekwalificeerd, wordt de civielrechtelijke vorm
voor de lening fiscaal gevolgd. Binnen de categorie geldleningen moet een onderscheid worden
gemaakt tussen geldleningen die het gewone fiscale regime voor geldleningen en onzakelijke
geldleningen die aan een afwijkend fiscaal regime zijn onderworpen.
Voor geldleningen die fiscaal niet als kapitaalverstrekking kunnen worden aangemerkt, moet
worden vastgesteld of zij onder zodanige omstandigheden zijn verstrekt dat aan deze leningen
een debiteurenrisico is verbonden dat door een derde niet zou zijn aanvaard. Of van een
dergelijk debiteurenrisico sprake is, moet worden bepaald aan de hand van regels die de Hoge
Raad in zijn beslissing van arrest van 25 november 2011 heeft geformuleerd. Treedt een
dergelijk risico op, dan is het daaruit voortvloeiende verlies voor de crediteur van de onzakelijke
lening niet aftrekbaar.
De belangrijkste punten hoe moet worden vastgesteld of er sprake is van een onzakelijke lening:
1. Een onzakelijke geldlening behoort fiscaal tot het vreemd vermogen. Een onzakelijke
geldlening is dus niet hetzelfde als de schijnlening, de deelnemerschapslening en de
bodemlozeputlening die fiscaal wel als eigen vermogen worden aangemerkt.
2. De onzakelijke geldlening kan in de relatie aandeelhouder-vennootschap en omgekeerd
worden geplaatst. Het gaat hier om gelieerde (=verbonden) partijen. In HR 18
december 2015 geeft de Hoge Raad aan dat een onzakelijke lening zich kan voordoen
indien de lening wordt verstrekt:
a. Aan een debiteur waarmee een aandeelhoudersrelatie bestaat
(dochter/aandeelhouder)
b. Op grond van persoonlijke betrekkingen tussen natuurlijke personen
4