Samenvatting hoofdstuk 6, Leerboek HRM
6.1
Motivatie: het gaat steeds om een combinatie van verschillende factoren, die aan de ene
kant met de persoon zelf te maken hebben (drijfveren, bevlogenheid, ambities en
capaciteiten) en aan de andere kant met de situatie waarin iemand zich bevindt (kansen,
ondersteuning en groepsgenoten).
Bij motivatie gaat het steeds over factoren die aanzetten tot gedrag, over intensiteit van
het gedrag en de duur van doelgericht gedrag.
Intrinsieke motivatie: de motivatie komt vanuit de persoon zelf.
Extrinsieke motivatie: de persoon wordt van buitenaf gemotiveerd → dit kan materieel
maar ook immaterieel zijn.
Arbeidsmotivatie: gaat over alles (intrinsiek en extrinsiek) dat een persoon motiveert om
zo te werken dat we de doelen die we moeten behalen, ook behalen.
6.2
Inhouds- en behoeftetheorieën: proberen vast te stellen welke menselijke drijfveren en
behoeften er zijn die aanzetten tot gedrag en die ook verschillen tussen mensen kunnen
verklaren.
Sociale behoeften:
Scientific management: een managementstroming die zich richt op de
wetenschappelijke inrichting van bedrijfsprocessen → het gehele werkproces werd in
deelprocessen uiteengelegd en daarbinnen werden vaak relatief eenvoudige taken
precies omschreven.
Theorie X en Y:
X denkers: geloven dat werknemers per definitie een hekel hebben aan hun werk
en dus strak gestuurd/ gedwongen moeten worden om te werken.
Y denkers: gaan ervan uit dat werknemers werk als net zoiets natuurlijks
beschouwen als uitrusten of spelen, en dat de gemiddelde persoon
verantwoordelijke en uitdaging graag wil aanvaarden.
Hawthorne experimenten: een onderzoek (van vroeger) wat er gebeurde met het
personeel als de arbeidsomstandigheden veranderde bv. de verwarming hoger of
heldere verlichting.
Human relationsbeweging: mensen hebben aandacht en steun van anderen nodig
om te kunnen presteren.
Behoefte tot ontplooien:
Maslows theorie van de behoeftehiërarchie:
Fysiologische behoeften (1) (laag): voedsel, water,
onderdak, seks en andere lichamelijke behoeften.
Behoefte van veiligheid (2) (laag): veiligheid, bescherming
tegen fysieke en emotionele gevaren.
Sociale behoeften (3): genegenheid, het gevoel erbij te
horen, acceptatie, vriendschap.
Behoefte aan respect (4): innerlijke factoren zoals
zelfrespect, autonomie en succes.
Behoefte aan zelfverwerkelijking (5): het verlangen te groeien, de eigen
mogelijkheden te realiseren, zelfvervulling .
Herzberg theorie: tevredenheid en ontevredenheid wordt door 2 verschillende
factoren beïnvloed:
Context- of hygiënefactoren: beloning, status, zekerheid en
arbeidsomstandigheden.