Personen en familierecht
Week 1 De persoon, bloed- en aanverwantschap, familie- en gezinsleven
H1 t/m 6 + aanvullende stof week 1
Personenrecht= de regels betreffende de rechtspositie van de persoon als zodanig; hiertoe
worden gerekend onderwerpen als begin en einde van de persoonlijkheid, naam,
woonplaats enz.
Familierecht= de rechtsverhoudingen die uit samenlevingsvormen, te weten huwelijk en GP
en die uit afstamming voortvloeien.
Huwelijks- en partnerschapsgoederenrecht= de regeling van de vermogensrechtelijke
gevolgen van het huwelijk en het GP.
Het begrip persoon
Personen of rechtssubjecten kunnen worden onderscheiden in natuurlijke personen
(mensen) en rechtspersonen. In art. 1:1 BW ligt het beginsel dat ieder gelijkelijk
rechtsbevoegd is.
De persoonlijkheid vangt aan met het levend ter wereld komen, dus met de geboorte. De
persoonlijkheid eindigt door de dood.
Bloed- en aanverwantschap; familie- en gezinsleven
Bloedverwantschap= de betrekking tussen personen van wie de een van de ander afstamt (in
de rechte linie) of tussen personen die een gemeenschappelijke stamvader hebben (in de
zijlinie).
Het bestaan van juridisch bloedverwantschap betekent het bestaan van een
rechtsverhouding tussen de bloedverwanten. Deze rechtsverhouding wordt aangeduid met
‘familierechtelijke betrekking’.
Bloedverwantschap is gebaseerd op de geboorte, aanverwantschap berust op het huwelijk
of het GP; door het huwelijk of het GP ontstaat aanverwantschap tussen de ene
echtgenoot/partner en de bloedverwanten van de andere echtgenoot/partner.
De graad van aanverwantschap is gelijk aan de graad van bloedverwantschap tussen de
andere echtgenoot/partner en diens bloedverwant (1:3 lid 2 BW).
Het begrip familie- en gezinsleven (‘family life) is ontleend aan art. 8 EVRM. Tussen een
moeder en haar kind bestaat bloedverwantschap en tevens, naar wordt aangenomen, een
rechtens relevant familie- en gezinsleven.
Tussen het kind en man die het heeft erkend, bestaat behalve een juridisch relevante
afstammingsrelatie, ook familie- en gezinsleven. Tussen het kind en zijn biologische vader
(die niet de echtgenoot is van de moeder en het kind ook niet heeft erkend) kan familie- en
gezinsleven bestaat, mits er ‘bijzonder of bijkomende omstandigheden’ zijn.
Het enkele biologische vaderschap is niet voldoende om familie- en gezinsleven aan te
nemen.
,Als ‘family life’ niet is uitgesloten, maar ook niet zeker is, is verder van belang dat
gewenste persoonlijke betrekkingen in de vorm van bijv. omgang of een afstammingsrelatie
in ieder geval tot het privéleven worden gerekend.
Ook tussen nauwe verwanten (bijv. grootouders en kleinkinderen) kan een band die familie-
en gezinsleven omvat bestaan. Dan moeten er wel daadwerkelijk nauwe betrekkingen
tussen deze personen zijn.
Tussen pleegouders en hun pleegkind bestaat geen bloedverwantschap, maar kan wel een
zodanig nauwe band zijn gegroeid dat familie- en gezinsleven moet worden aangenomen.
Het al dan niet bestaan van een familie- en gezinsleven is o.a. van belang bij kwesties bij
omgang, gezag, kinderbescherming, afstamming, onderhoud, naam en erfrecht. Indien
familie- en gezinsleven in de zin van art. 8 EVRM bestaat, heeft de Staat dit te eerbiedigen.
Het zogenaamde Marckx-arrest is van grote betekenis geweest en nog steeds voor het
Nederlandse familierecht. Daarbij gaat het om de verstrekkende betekenis die in dat arrest
door het Hof is toegekend aan het in art. 8 EVRM neergelegde recht op eerbiediging van het
familie- en gezinsleven.
De nationaliteit
Tot iemand personalia behoort mede zijn nationaliteit. Ieder land stelt regels op ter
beantwoording van de vraag of een persoon de nationaliteit van dat land heeft. Zo geeft de
Rijkswet op het Nederlandschap aan wanneer men Nederlander is. Ieder die geen
Nederlander is, is een vreemdeling.
Bij het bepalen van de nationaliteit kan men van twee beginselen uitgaan:
- het nationaliteitsbeginsel(wie van een Nederlandse vader of een Nederlandse moeder
afstamt, is zelf ook Nederlander)
- het territorialiteitsbeginsel (wie op het grondgebied van Nederland is geboren, heeft de
Nederlandse nationaliteit)
Verkrijging van het Nederlanderschap geschiedt:
a. van rechtswege, onder andere
1. op het ogenblik van de geboorte, als de vader of de moeder Nederlander is;
2. door erkenning na de geboorte door een Nederlandse man of vrouw;
3. door de gerechtelijke vaststelling van het ouderschap van een Nederlander, als het
kind ten tijde van de rechterlijke uitspraak minderjarig was;
4. door adoptie van het minderjarige kind bij rechterlijke uitspraak in Nederland als ten
minste één van de adoptieouders op de dag van het in kracht gaan van gewijsde van
de uitspraak Nederlander is;
b. door het afleggen van een schriftelijke verklaring (optie), die bevestigd moet worden
De bevestiging van de optieverklaring en het koninklijk besluit tot naturalisatie treden in
werking door een uitreiking tijdens een ceremonie.
,c. verlies van het Nederlanderschap vindt plaats op bepaalde, limitatief in art. 14-16a van de
Rijkswet Nederlanderschap opgesomde gronden
d. vaststelling van het Nederlanderschap
Een ieder die daarbij onmiddellijk belang heeft, kan bij de Rechtbank te ’s-Gravenhage een
verzoek indienen tot vaststelling van zijn Nederlanderschap, tot vaststelling dat hij het
Nederlanderschap niet bezit of tot vaststelling dat hij het Nederlanderschap op een bepaald
tijdstip al dan niet bezat.
De naam
Normaliter heeft iedere persoon een geslachtsnaam en een of meer voornamen. Een zeer
belangrijke functie van de naam is het individualiseren van een persoon (middel tot
identificatie).
De naam maakt duidelijk bij welke familie iemand hoort.
Uitgangspunt van de wet is dat de ouders de geslachtsnaam van hun kind kiezen (1:5 BW).
De naamskeuze is aan de volgende regels gebonden:
1. De ouders kiezen één van hun beider namen
2. De keuze die de ouders voor hun bieder eerste kind doen geldt voor alle volgende
kinderen van deze ouders.
3. Bepaald is steeds hoe en wanneer de ouders keuze kunnen doen en welke naam het kind
krijgt als geen naamskeuze wordt gedaan.
4. Een eenmaal door de ouders gedane keuze kan door hen niet worden herzien.
Indien bij het opmaken van de geboorteakte de moeder en de vader onbekend zijn c.q.
hun personalia onbekend zijn, neemt de ambtenaar van de burgerlijke stand in de akte een
voorlopige geslachtsnaam op (1:5 lid 10 jo. 1:19c BW).
*De vermelding van de geslachtsnaam in de geboorteakte levert tegen een ieder dwingend
bewijs op (1:6 BW).
In de meeste gevallen verkrijgt men zijn voornamen bij de geboorte. De keuze van de
voornamen is vrij, behoudens de beperkingen van art. 1:4 lid 2 BW. Als de opgegeven
voornamen door de ambtenaar van de burgerlijke stand zijn geweigerd en de aangever geeft
geen andere voornamen op, dan geeft de ambtenaar van de burgerlijke stand ambtshalve
een of meer voornamen. Hij doet dit ook als de aangever helemaal geen namen opgeeft (1:4
lid 3 BW).
Art. 1:8 BW houdt slechts de regel in, dat men onder de in die bepaling genoemde
omstandigheden onrechtmatig handelt jegens degene wiens naam men voert.
Art. 1:9 BW bevat in zekere zin een beperking op art. 1:8 BW. Degene die gehuwd is geweest
of wier partnerschap geregistreerd is geweest, houdt, zolang hij of zij niet is getrouwd of
hertrouwd of een GP (opnieuw) is aangegaan, dezelfde bevoegdheid tot het voeren van de
geslachtsnaam van de gewezen partner.
Het internationale privaatrecht op het terrein van namen staat in art. 10:18 – 10:26 BW
, De woonplaats
Onder woonplaats is te verstaan de plaats waar men rechtens geacht wordt steeds
tegenwoordig te zijn, ook bij feitelijke afwezigheid. In juridische zin is men aldaar bereikbaar.
Men kan onderscheiden:
1. de eigenlijke woonplaats, onder te verdelen in:
a. de zelfstandige woonplaats; en
b. de afhankelijke woonplaats.
2. de gekozen woonplaats, onder te verdelen in:
a. de vrijwillige gekozen woonplaats; en
b. de noodzakelijk gekozen woonplaats.
-De zelfstandige woonplaats is wat men in het dagelijks leven zou noemen: zijn vaste adres.
De wet gebruikt het woord ‘woonstede’ (1:10 lid 1 BW).
Als iemand geen woonstede heeft, geldt de plaats van zijn werkelijk verblijf, tenzij dit van
geheel voorbijgaande aard is, als woonplaats.
-De afhankelijke woonplaats is de woonplaats van een handelingsonbekwame bij zijn
wettelijke vertegenwoordiger (1:12 lid 1 BW).
-De vrijwillig gekozen woonplaats is een andere woonplaats dan zijn werkelijke woonplaats
(1:15 BW).
-De noodzakelijk gekozen woonplaats herinnert men er aan dat men verplicht is een
woonplaats te kiezen.
De burgerlijke stand
De burgerlijke stand heeft tot doel te doen blijken van gegevens die iemands persoonlijke
staat betreffen. De akten van de burgerlijke stand hebben een belangrijke bewijsrechtelijke
functie ten aanzien van de staat van personen.
In iedere gemeente bestaan vier verschillende register van de burgerlijke stand: van
geboorten, huwelijken, geregistreerde partnerschappen en van overlijden (1:17 BW).
De registers van de burgerlijke stand worden bijgehouden door ambtenaren van de
burgerlijke stand, die daartoe benoemd worden door B&W (1:16 lid 2 BW).
Men moet de register van de burgerlijke stand niet verwarren met de basisregistratie
personen.
Geboorteakte
De akte van de geboorte wordt opgemaakt door de ambtenaar van de burgerlijke stand van
de gemeente waar het kind is geboren of, als het een vondeling betreft, waar het kind is
aangetroffen (1:19 BW).
Overlijdensakte
In de overlijdensregisters worden opgenomen akten van overlijden en akten van als
levenloos aangegeven kinderen. Ieder die van het overlijden uit eigen wetenschap kennis
draagt, is bevoegd aangifte te doen. Niemand is verplicht tot aangifte. Indien een kind
levenloos ter wereld is gekomen, wordt een akte opgemaakt die in het overlijdensregister
wordt opgenomen (1:19i lid 1 BW).