La Poésie
19e eeuw: Romantiek, Parnassus, Symboliek.
Romantiek: reactie op het rigide classicisme van de 17 e eeuw. En tegen het filosofische rationalisme
van de 18e eeuw. Thema’s: natuur, seizoenen, weer, liefde, dood, leven, geluk, ongeluk, verdriet.
Maar er is meer: het ik, de lyriek, de gevoelens, de verbeelding, die vooral persoonlijk zijn. De
kwellingen van de ziel en de rijke verbeeldingskracht vertalen het kwaad van de eeuw: einde van het
rijk van Napoleon, vijandige en onzekere toekomst, einde van dromen van glorie (historisch). Dit is
wat de ‘golf van passies’ verklaart: de rusteloze ziel die zich wil overgeven aan het geweld van
passies, maar die niet slaagt. We kijken overal, niets reageert op de rijkdom van de verbeelding, we
geloven onszelf boven anderen en we vervelen ons … tot we overlijden.
Tegen en in de jaren vijftig geloven dichters dat ze boven anderen staan en raken ze betrokken bij het
politieke leven (toegewijde poëzie); de lezers van deze poëzie worden door de dichters alleen als
passieve consumenten beschouwd; volgens de dichters is er God of een hemelse macht die, door
tussenkomst van de muze, inspiratie geeft aan de dichter die schrijft, en het is de lezer die leest. Met
andere woorden: tussen God en de lezer is er een dichter die de ‘boodschap’ van de muze ontvangt: de
dichter gelooft dat hij een gids van het volk is. Enkele dichters: Vigny, Musset, Lamartine, Hugo.
Reactie op de romantiek: Parnassus (jaren 60). In de Griekse mythologie is Parnassus een bergketen
die de residentie van de Muzen vertegenwoordigt en de plaats van inspiratie voor dichters.
De Parnassianen zijn tegen: - romantische sentimentaliteit, - inspiratie, de cultus van het zelf, -
geëngageerde poëzie. Ze zijn voor: - onpersoonlijkheid, - poëtisch werk, - de zoektocht naar formele
perfectie. Dit heet: kunst omwille van de kunst. En het was Théophile Gautier die de theorie rond
1850 lanceerde. Enkele dichters: Leconte de Lisle, Heredia, Banville, Prudhomme, Gautier.
Baudelaire: Een grote romantische dichter bij uitstek: Baudelaire, dichter van Milt: metafysisch,
existentieel probleem: ‘Wat heb je eraan, wat heb je eraan?’ ‘Waar is het leven voor?’
Baudelaire geeft uitdrukking aan de angst van de tijd, eenzaamheid, leven en dood, verveling en
verstikking, jeugd, ouderdom en moreel leed. Dit alles inspireerde hem tot het schrijven van donkere,
pessimistische gedichten. Schoonheid schuilt voor hem ook in wat verboden, slecht of lelijk is: een
lijk bijvoorbeeld. Het drukt een spanning uit tussen Milt (diepe gevoelens van vermoeidheid,
melancholie) en Ideaal (goede momenten van rust, rust en berusting)
Symboliek (eind 19e eeuw): hermetische poëzie (Mallarmé): gesloten voor niet-specialisten,
suggestief, suggestief, abstract, daarom erg moeilijk. ‘De buitenwereld is het symbool van de
mysterieuze co-reacties tussen waarneembare dingen en het innerlijke leven.’ (!)
Dichters: Verlaine, Rimbaud, Lautréamont, Mallarmé.
20ste eeuw: 3 hoofdlijnen: - een nieuwe geest
- spelen met taal en taal (la langue en le langage)
- dichters / gedichten: definities
Een groot vernieuwer is vooral Guillaume Apollinaire met ideeën / volgende regels:
- geen (!) interpunctie meer
- gratis verzen
- calligrammen
- gedichten-conversaties
- totale vrijheid in de beelden
- gebrek aan logica