SAMENVATTING VERDIEPING STRAFRECHT PERIODE 2 - MATERIEEL
STRAFRECHT
WEEK 1 - BELAGING
Belaging: iemand wordt opzettelijk door een ander herhaaldelijk lastig gevallen
en daardoor wordt inbreuk gemaakt op iemands persoonlijke levenssfeer. Verschil
met bedreiging: het hoeft niet te gaan om dreiging met een ernstig misdrijf, en
het gaat meer om stelselmatigheid.
Ingesteld met de achterliggende gedachte dat het moeilijk is om op effectieve
wijze belagen tegen te gaan. De strafbaarstelling zou opleveren dat de politie de
mogelijkheid krijgt op te treden. De indieners vonden het van belang belaging
strafbaar te stellen, ter voorkoming van ernstigere misdrijven zoals
mishandeling.
Klachtdelict: vanwege de privacy van het slachtoffer, allerlei intieme gegevens
zouden op straat kunnen komen. Ook is het slachtoffer vaak nodig als getuige.
Het slachtoffer moet dus zelf beslissen of hij al deze consequenties wil dragen.
Het delict is heel ruim geformuleerd: een voordeel hiervan is dat een belager zich
niet nog net binnen de lijntjes van de wet kan gedragen. Maar hierdoor is iets al
heel snel belaging, voorwaardelijk opzet is makkelijk aan te nemen. Uit
wetsgeschiedenis blijkt dat alleen de extreme gevallen beoogt worden.
In het hoofdstuk inbreuk op de persoonlijke vrijheid: hierdoor moet degene die
wordt belaagd, beperkt worden in zijn doen en laten, gestuurd worden in zijn
gedrag (terwijl bij mishandeling het leed dat wordt veroorzaakt centraal staat).
1. Het bewegen van iemand iets te doen, dulden, niet-doen of vrees aan te jagen
is geobjectiveerd: niet is van belang of het slachtoffer daar ook echt van onder de
indruk is, dit hoeft dan ook niet te worden vastgesteld.
2. De Hoge Raad acht de stelselmatigheid de kern van de delictomschrijving. NJ
2007, 107: stelselmatigheid ingevuld: een zekere mate van indringendheid
(aard en intensiteit), duur en frequentie. Waardoor het slachtoffer
daadwerkelijk in zijn functioneren wordt aangetast.
Indringendheid wordt door de HR ook wel vervangen door: aard en intensiteit. De
stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is hier door de HR nader
uitgewerkt. Hieruit kan het oogmerk worden afgeleid.
De factoren zijn communicerende vaten: bijv. instensiteit en indringendheid
kunnen de lage frequentie compenseren (lage frequentie hoeft dus niet aan
veroordeling in de weg te staan).
3. Oogmerk: (ziet op hetgeen erachter staat, zwaardere graad van opzet:
voorwaardelijk is niet voldoende) kan worden afgeleid uit de stelselmatigheid van
de gedragingen, slachtoffer hoeft niet daadwerkelijk tot iets te zijn gedwongen,
de intentie daartoe is voldoende. Uit het stelselmatige gedrag kan de bedoeling
worden afgeleid de ander te dwingen zijn aanwezigheid te dulden. Oogmerk en
stelselmatigheid hangen dus nauw samen.
4. Inbreuk op de persoonlijke levenssfeer: dient naar objectieve maatstaven te
worden beoordeeld. De redelijke bescherming van de persoonlijke levenssfeer die
,een ieder kan verwachten, zodat een ieder onbevangen zichzelf kan zijn zonder
er steeds op bedacht te moeten zijn dat een ander die vrijheid verstoort.
→ het moet gaan om meerdere gedragingen, waarbij het niet hoeft te gaan om
een en dezelfde activiteit, het kan gaan om een variëteit aan gedragingen
→ de gedragingen hoeven zich niet louter tot het slachtoffer te strekken: ook
familie, werkgever, vrienden etc.
→ door de diepgaande inbreuk op de persoonlijke levenssfeer is normaal
functioneren meestal moeilijk
→ het incidenteel ingaan door het slachtoffer op toenaderingspogingen, hoeft
niet af te doen aan het belagingskarakter als kan worden vastgeste dat het
slachtoffer op enig moment te kennen heeft gegeven daar niet meer van gediend
te zijn
→ kijken naar de indringendheid: aankloppen aan een deur is indringender dan
bellen
Kritiek: het is een heel vaag artikel, waardoor al snel iets aan te merken is als
belaging. Dit zou ook niet passen in het ultimum remedium karakter van het
strafrecht.
Knigge stelt in zijn conclusie bij NJ 2007, 107 een extra eis aan de belaging:
gerichtheid op het slachtoffer. Een nadeel van deze eis zou kunnen zijn dat
bepaalde situaties niet meer onder belaging kunnen vallen en de bewijslast
moeilijk wordt: je moet dan de gerichtheid op de persoon aantonen. HR neemt
dat niet over. In de wetsgeschiedenis zijn geen duidelijke argumenten te ontlenen
voor deze extra eis, tevens blijkt uit de wetsgeschiedenis dat het aannemen van
belaging in een burenconflict mogelijk is. HR gaf een definitie van belaging:
beslissend is of sprake is van gedragingen waardoor wederrechtelijk stelselmatig
opzettelijk inbreuk wordt gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van een ander
met het in de delictsomschrijving nader omschreven oogmerk. Het gaat er
daarbij om of het lastigvallen van een ander een zekere mate van
indringendheid, duur en frequentie heeft. (Buurman kloppen, schreeuwen, bord
plaatsen in de tuin, brief, stenen gooien in de tuin, gat in de badkamer muur
geboord).
2014, 182: 3 belletjes, voicemail en een keer langs geweest, een foto met een
tekst door de brievenbus gegooid. Geen belaging volgens de HR
2013, 393: lage frequentie staat niet in de weg aan het aannemen van belaging.
WEEK 2 - WEGENS VERKEERS WET
Artikel 5 WVW:
grondnorm → zelfs als een bepaalde gedraging niet strafbaar is gesteld kan je
terugvallen op deze bepaling.
Bestanddelen:
1.a Gevaar:
sprake van een reële kans op een ongeval
een verkeersovertreding is niet voldoende
1.b Hinder: ruimer dan belemmeren
→ beide nader uitgelegd in tll: omschrijving waaruit de hinder of het gevaar
bestaat (het precieze gedrag dat dit gedrag heeft veroorzaakt).
, Leer van het materiële feit: voor overtredingen is niet vereist dat schuld wordt
bewezen → schuld uit artikel 5 WVW hoeft niet te worden bewezen. Maar bij
afwezigheid van alle schuld kan geen veroordeling volgen (Melk en Water arrest).
Gewone / veronderstelde schuld en gemiddelde risicoaanvaarding: Het
verkeersongeval is ontstaan ten gevolge van ongeoorloofd verkeersgedrag,
waarbij de verdachte kennelijk onvoorzichtig was en tekort is geschoten.
Verwarrend want schuld hoeft niet te worden bewezen. Schuld bij overtreding
norm RVV of art. 5 WVW.
Artikel 6 WVW:
Aanvulling op bestaande verkeersregels (staan geregeld in RVV) met de
bedoeling: op te kunnen treden tegen gevaarzettend gedrag dat de dood of
gewonden tot gevolg heeft gehad.
Onderkant van schuld:
schuld = aanmerkelijke (mate van) verwijtbare onvoorzichtigheid, ook wel ‘grove
schuld’. Het is een normatief bestanddeel: een oordeel over het gedrag van de
verdachte welke afwijkt van een norm (itt descriptief bestanddeel).
onvoorzichtigheid: ernstige fout gemaakt, onvoorzichtig zijn geweest,
gedrag onder de maat → kijken wanneer de gedraging zodanig is dat wij
vinden dat het onder de maat is
verwijtbaarheid: het was mogelijk voor de verdachte zich anders te
gedragen. Het normschendende gedrag had vermeden kunnen worden
hierdoor kan hem een verwijt worden gemaakt
aanmerkelijke mate: er moet sprake zijn van aanmerkelijke
onvoorzichtigheid, schuld moet zodanig zijn geweest dat de veroordeling
voor een misdrijf rechtvaardig is.
In de tll moet staan waaruit de schuld heeft bestaan.
Blackout arrest: schuld in de zin van artikel 6 WVW kan volgens de HR uit de
bewijsmiddelen worden afgeleid uit:
het geheel van de gedragingen van de verdachte, de aard en de concrete ernst
daarvan (van de overtreding) en de omstandigheden waaronder die is begaan.
De HR kijkt of:
1. er sprake is van een schending van een norm
2. of dit te wijten valt aan de verdachte
3. vervolgens kijken naar de omstandigheden van het geval
Blackout waardoor het niet valt te verwijten
Volgens Knigge is dit de procedurele benadering van schuld, bestaande uit 2
stappen (p.4):
1. objectieve kant: aan de hand van objectieve factoren die je achteraf kan
vaststellen, de feitelijke omstandigheden schetsen (uiterlijk waarneembare
rijgedrag).
Zodra de objectieve kant is vastgesteld, kan je in beginsel schuld
vaststellen. De schuld kan pas worden weggenomen als in de tweede stap
(uit de bijzondere omstandigheden van het geval) blijkt dat op het
voorlopige oordeel moet worden teruggekomen
2. subjectieve kant: kijken naar de gesteldheid van de verdachte, het
verwijt dat hem kan worden gemaakt. De verwijtbaarheid zal slechts
ontbreken als er uitzonderlijke omstandigheden zijn (zoeken in
strafuitsluitingsgronden).