The selfmade land
Hoofdstuk 4: De industriële stad
Industriële stad (1860-1920)
- Komst stoommachine
- Industriële revolutie
- Spoorwegen, kanalen en fabrieken veroorzaken metamorfose
- Leefomstandigheden beroerd
- Idealisten (artsen, industriëlen, architecten) nemen voortouw in werken aan een gezonde,
mooie stad.
Samenleving:
Koninkrijk met rechtstreekse verkiezingen: structuur van gemeenten, provincies en een
rijksoverheid.
Overheid organiseert zich sterk genoeg om vrije markt te kunnen reguleren. Vrij kapitalisme leidde
voor de IR tot kartelvorming en grote maatschappelijke verschillen: rijke elite, armoede in de steden.
Regering werkt nu aan een open nationale markt, vergelijkbaar met de Europese markt van nu.
Om groei te stimuleren wordt spoorwegennet uitgebreid en komen de haven van Amsterdam en
Rotterdam.
De eerste hypotheekbanken en zakenbanken worden opgericht > mensen en bedrijven kunnen
bouwen, ook al kunnen ze niet alles vooraf betalen. Grondexploitatie ontstaat: boekhouding
waarmee investeringen in grond en publieke voorzieningen worden terugverdiend met winst op
vastgoed.
Politieke, economische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn goed voor een stormachtige groei.
Planning:
Stedenbouw ontstaat als vak > er is behoefte aan grondige aanpak van maatschappelijke
misstanden. Stadbesturen beginnen voorwaarden te stellen aan bouwinitiatieven van particulieren
en ondernemers. Andersom zijn er tal individuele initiatieven om openbaar stedelijk leven te
verbeteren.
In 1860 ontbreekt er nog een gemeenschappelijk idee over wat ‘planning’ zou kunnen zijn, en hoe
die moet verlopen. Rond 1900 zijn daar al belangrijke stappen in gezet > planning verschuift van
planmatige aanpak om problemen op te lossen, naar een conceptuele werkwijze. Dat betekent dat
plannen gebaseerd worden op normatieve visies en uitgangspunten: de stad zoals die zou moeten
zijn. Ze pakken dan niet alleen een probleem aan, maar ook de oorzaak (toekomstproof).
Uiteindelijk mondt dat uit in eerste stevige juridische basis voor de ontwikkeling van de stad: de
Woningwet van 1901. Zaken als onteigening van grond, subsidies voor woningbouw en de plicht om
stadsplannen te maken worden nu goed geregeld.
Plannen voor een regio of land is er nog niet, alleen stad. In 1863 wordt besloten een nationaal
spoorwegennet aan te leggen. Veel later, in 1927, verschijnt het eerste rijkswegenplan. Nadat het
Haarlemmermeer is drooggelegd dromen waterbouwkundigen van de afsluiting van de Zuiderzee,
het huidige IJsselmeer.
Stad:
Haarden van epidemieën: Industrieën vestigen zich in de stad, arbeiders trekken naar de stad,
infrastructuur ontsluit de stad; kortom, de stad groeit in een razend tempo.
1e helft 19e eeuw leven veel stedelingen in krottige huisjes: vies water, cholera-epidemieën volgen
elkaar op. Hygiënisten (dokters en hypothekers) leggen als eerste het verband tussen
woonomstandigheden en het verspreiden van ziektes en pleiten voor een schonere stad. De
industriële en stedelijke elite investeert vanaf 1850 in publieke voorzieningen (ziekenhuizen, parken,
theaters, etc.)
,1874: vestigingswet > in 1 klap een grote hoeveelheid potentiële bouwgrond.
Willem N. Rose (1801-1877): stadsarchitect en adviseur gemeente Rotterdam; wegbereider van de
moderne stedenbouw. Was pleitbezorger van integrale plannen voor groei en verbetering van
bestaande stad, en gemeentelijke grondpolitiek in de uitvoering. Wilde met het waterproject een
einde maken aan de cholera-epidemieën. Zijn Coolpolderplan was het eerste omvattende stadsplan
van NL.
Jan David Zocher (1791-1870): stedenbouwkundige en landschapsarchitect. 1 vd belangrijkste
ontwerpers van de stadsparken die sinds circa 1850 worden aangelegd. Introduceerde de Engelse
landschapsstijl, sierlijke vormen en exotische beplanting: beschaafd vermaak met een educatieve
ondertoon. Werkte mee aan Rose’s Waterproject.
Samuel Sarphati (1813-1866): Amsterdamse arts die zich sterk maakte voor schoon water en goede
voeding voor iedereen. Wou Adam uit de armoede helpen door vooraanstaande positie in Europa
terug te geven. Nam daarvoor onder meer het initiatief voor de bouw van het Paleis van Volksvlijt (in
1929 afgebrand).
Utopisten werken aan omvattende en futuristische plannen, gebaseerd op onderzoek. Ze verbinden
opruimen krotten met stedelijke uitbreidingen en gezonde omgevingen creëren. In Engeland
verrijzen tuinsteden: spoorwegen maken het mogelijk buiten de stad te bouwen. Omdat grond daar
goedkoper is kan er genoeg groene ruimte worden aangelegd. Het concept ontwikkelt zich door tot
de stad als totaalkunstwerk. Stedenbouwkundige ontwerpprincipes als perspectief, zichtlijnen en
oriëntatie komen op.
Ebenezer Howard (1850-1928): Engelsman en geestelijk vader van de tuinstad; onderdeel van een
regionaal verstedelijkingsmodel (de social city): een netwerk van onderling verbonden steden met
totaal 250.000 inwoners.
Camillo Sitte (1843-1903): Oostenrijks architect die de stad opvatte als Gesamtkunstwerk
(totaalkunstwerk). De stad moet voorzien in fysieke en psychische behoeften van opeenvolgende
generaties, en daarom meer in huis hebben dan alleen hygiëne en functionaliteit. Hij
herintroduceerde vormgevingsidealen uit de Renaissannce (perspectief, zichtlijn, oriëntatie).
In NL worden geen losse tuinsteden gebouwd. Grondprijsverschillen zijn ook relatief klein en
besturen van kleine gemeenten zien de komst van duizenden stadsbewoners ook niet zitten. Wel
verschijnen in NL kleinschalige tuinwijken aan de randen van steden, bij fabrieken.
Grondaankopen en -verkopen door overheid zijn volgens de utopisten de belangrijkste voorwaarde
om tot een gezondere, leefbaardere stad te komen. Dat blijkt de bottleneck. Gemeenten doen dit
niet. Stadsuitbreidingen krijgen daarom aan het eind vd 19 e eeuw het karakter van revolutiebouw.
Speculanten kopen grond (vaak met geleend geld), en bouwen daar zoveel mogelijk huizen op zodat
het helemaal volstaat.
De Woningwet maakt een einde aan deze uitwassen.
Jacob Cornelis van Marken (1845-1906): oprichter van Gist- en Spiritusfabriek in Delft en begaan met
de ‘sociale kwestie’ (sociale verschillen in de samenleving). Hij liet voor zn werknemers het
Agnetapark bouwen: een eigen tuindorp van 77 woningen, waarbij huurders als aandeelhouders
zouden meedelen in de opbrengst.
, Jacob van Niftrik (1833-1910): Als stadsarchitect van Adam verantwoordelijk voor het Plan voor de
uitbreiding van Amsterdam uit 1866, een uitbreiding die de gehele toenmalige stad omsluit. Sterk
geïnspireerd op esthetische beginselen.
Hendrik P. Berlage (1856-1934): Nederlands architect en stedenbouwkundige > Plan-Zuid (1917)
voor Adam. Eenheid in het stedenbouwkundig plan ging samen met verscheidenheid in de
architectuur van de bouwblokken. Goede wegbereider van het modernisme: hij geloofde dat een
goede compositie van de stad helpt een betere samenleving te maken.
Buiten de stad:
Rond wisseling 19e en 20e eeuw neemt waardering natuurschoon geleidelijk toe. Aanvankelijk vooral
bij stedelijke elite. Landgoederen en kusttoerisme komen op. Niet zozeer verstedelijking, maar de
oprukkende land- en bosbouw is aanleiding om natuurschoon te beschermen.
Haarlemmermeer ingepolderd, rivieren worden ‘genormaliseerd’. Nieuwe Merwede wordt gegraven
om een eind te maken aan dreiging van het water bij Dordrecht.
Jac. P. Thijsse (1865-1945): Richtte de Vereniging Natuurmonumenten op, nu met 800.000 leden en
100.000 hectare grond in eigendom een van de belangrijkste grondbezitters van het land. Aanleiding
was aankoop van Naardermeer, waarmee Thijsse het plan blokkeerde van de gemeente Amsterdam
om hier een afvaldepot te openen.
Anton Kröller (1862-1941): zakenman die met grondaankopen in Veluwe heeft voorkomen dat de
Hoge Veluwe productiebos werd. Zijn vrouw, kunstliefhebber, opende er het huidige Kröller-Müller
museum. Tot op de dag van vandaag geniet de Hoge Veluwe bescherming als Nationaal Park.
Wat is gebleven?
Stedenbouw is een instrument om sociale en economische doelen te bereiken
Stedenbouwkunde vereist eigen vakmanschap
Planning vindt plaats op grond van algemeen toepasbare concepten, niet als reactie op
afzonderlijke problemen
De overheid beschikt over een breed scala aan instrumenten om plannen te kunnen
realiseren
Het openbaar bestuur voert plannen niet altijd zelf uit, maar stelt regels en normen om
uitvoering op het beoogde kwaliteitsniveau veilig te stellen
Er gelden landelijke, wettelijke regels voor het bouwen
De overheid neemt verantwoordelijkheid voor nationale infrastructuurnetwerken
Kwetsbare waarden zoals natuur worden beschermd
Niet gebleven maar in de 21e eeuw wel weer teruggekeerd: de coöperatie als
samenwerkingsvorm om maatschappelijke idealen te realiseren, en het particulier initiatief
als drijfveer van de ruimtelijke ontwikkeling.
Hoofdstuk 5: Een moderne staat
Over welke periode gaat dit hoofdstuk?
Vooral over wederopbouw. Er is enorm veel geloof in de voorspellende kracht van de wetenschap.
Ruimtelijke systemen worden uiteengerafeld in gebieden en netwerken die optimaal zijn ingericht
voor één functie (bijv. autoverkeer, winkels, of landbouw). Dit modernisme leidt op den duur overal
tot identieke oplossingen.
Samenleving:
NL herstelt van de oorlog. Echte armoede hoeft niet meer te bestaan in de verzorgingsstaat die
Willem-Drees opbouwt. Dit gaat samen met een strakke inkomenspolitiek. Met behulp van de