Hoofdstuk 1
Beeldtaal heeft primair een communicatief-retorische functie. Vraag je daarom
altijd af:
Is het duidelijk?
Overtuigt het?
De drie leidende ideeënverzamelingen:
Gestalttheorie (zien): verklaart de perceptie van visuele communicatie
Semiothiek (begrijpen): verklaart dat je de betekenis ervan begrijpt
Retorica (overtuigd worden): verklaart hoe de visuele communicatie je
overtuigt
Hoofdstuk 2
Visuele geletterdheid: de mogelijkheid om visuele boodschappen te begrijpen
en te produceren. Wanneer je dit kunt, kun je onder andere:
Het onderwerp van het beeld benoemen;
De betekenis van het beeld begrijpen in culturele context, waarin het werd
het werd gemaakt en wordt gebruikt;
De grammatica, stijl en compositie van beeld analyseren;
De gebruikte technieken analyseren;
De esthetische (=het uiterlijk) kwaliteit evalueren;
De kwaliteit in termen van doel en publiek evalueren;
Bevooroordeeldheid herkennen van (groepen) personen voor een
afbeelding.
Gestalttheorie: totaalbeeld. Vragen over het begripsproces en de verklaring
waarom sommige zaken duidelijker zijn dan andere horen bij de gestalttheorie,
bijvoorbeeld:
Waarom zie ik dit op de voorgrond en dat op de achtergrond?
Hoe kan het dat we een vorm zien uit een warboel van elementen?
Semiothiek: kijkt naar beeld in termen van tekens en tekensystemen (letters,
verkeersborden, morsetekens, algemeen geaccepteerde iconen). Er wordt
onderscheid gemaakt tussen idexicale tekens:
Die naar iets verwijzen;
Die een gelijkenisrelatie vertonen;
Die op een conventionele overeenkomst berusten.
Semiothiek gaat over het proces van hoe de betekenis wordt gereconstrueerd en
begrepen.
Moderne retorica: gaat over de overtuigingskracht van communicatiemiddelen.
Gestalttheorie: aparte elementen benoemen.
Semiothiek: betekenis onder woorden brengen.
Retorica: reflecteren op de gevolgen voor de kijker.
Dit is een iteratief proces; het beweegt constant en vult elkaar aan.
,Hoofdstuk 3
Beeld wordt gebruikt om:
Plaatsen, organismen en objecten te laten zien die zich normaal aan onze
beleveniswereld onttrekken;
Grote hoeveelheden data overzichtelijk maken;
Moeilijke begrippen verduidelijken;
Complexe relaties inzichtelijk maken.
Functies beeld:
Doet complexiteit recht (moeilijke stof vereenvoudigen);
Vertelt een universele boodschap (een beeld dat voor iedereen te
begrijpen is);
Vertelt, bewijst en overtuigt (vertelt een verhaal);
Maakt vergelijken mogelijk (meerdere beelden naast elkaar zetten);
Prikkelt, emotioneert en vermaakt.
Voorbeelden van beeldmanipulatie die de bewijskracht onder druk zetten:
In scène zetten van het gefotografeerde (situatie nabootsen);
Bewerken van beeld;
Selectief afbeelden (afsnijden van een beeld);
Verkeerd labelen van de situatie (verkeerd bijschrift);
Manipuleren van beeld.
Hoofdstuk 4
Gestalt zorgt ervoor dat de breinbelasting afneemt. Eenvoud is hier een
kenmerk van. Het goed toepassen van de gestaltwetten zorgt voor de visuele
orde, daardoor visueel begrip en een lagere breinbelasting.
De belangrijkste gestaltwetten:
Wet van voorgrond en achtergrond:
→ ‘We organiseren onze waarnemingen door voor- en achtergrond van
elkaar te onderscheiden.’
In een afbeelding hebben sommige onderdelen een prominente rol en
andere worden naar de achtergrond verdrongen. Het beeld wordt dus
eigenlijk in twee delen onderverdeeld.
Wet van eenvoud:
→ ‘Voorwerpen worden waargenomen in de meest eenvoudige vorm.’
Mensen worden afgeleid door veel informatie (op bijvoorbeeld websites).
Zorg daarom dat je
alleen de belangrijkste onderdelen overhoudt.
Wet van nabijheid:
→ ‘Elementen die zich dicht bij elkaar bevinden, worden als groepen
gezien. Elementen die zich ver van elkaar bevinden, worden als
onafhankelijk van elkaar waargenomen.’
Zorg bijvoorbeeld dat een foto bij een artikel echt naast het artikel staat,
anders ontstaat er verwarring over waar de foto bij hoort.
Wet van overeenkomst:
, → ‘Elementen die op elkaar lijken, worden als groep waargenomen.
Elementen die veel van elkaar verschillen, worden als aparte elementen
waargenomen.’
Het maakt niet veel uit wat er overeenkomstig is (kleur, vorm, beweging of
grootte etc.). Bijvoorbeeld de verpakkingen van Andrélon.
Wet van symmetrie:
→ ‘Symmetrische beelden worden als eenheid ervaren, zelfs al staan ze op
afstand van elkaar.’
Wet van gelijke achtergrond:
→ ‘Voorwerpen met een gelijke achtergrond vormen een geheel.’
Wet van gelijke bestemming:
→ ‘Dingen die dezelfde kant op bewegen, worden als eenheid gezien.’
Dit is vooral belangrijk bij bewegende beelden.
Wet van ingeslotenheid:
→ ‘Voorwerpen omrand door een lijn worden als geheel gezien. Voorwerpen
van elkaar gescheiden door een lijk worden als aparte elementen
waargenomen.’
Wet van het ingevulde hiaat:
→ ‘Dingen die er niet zijn, worden door onze hersenen ingevuld, zodat er
toch een logisch verband ontstaat.’
Figuren waar iets aan ontbreekt, vullen we vanzelf aan (bijvoorbeeld bord
invalidentoilet).
Wet van continuïteit:
→ ‘Voorwerkpen die in een doorgaande lijn of volgorde zijn geplaatst,
worden als geheel waargenomen en aan elkaar gekoppeld in tijd en/of
plaats.’
Meerdere plaatjes van links naar rechts plaatsen als een tijdlijn.
Wet van ervaring
→ ‘We zijn geneigd objecten die we waarnemen te vergelijken en te
koppelen aan dingen die we al kennen.’
Symbolen gebruiken die we allemaal kennen.
Hoofdstuk 5
Kenmerken tekens in semiothiek:
Om een teken te begrijpen, moeten we de code kennen;
Plaats, omgeving en context hebben invloed op de betekenis van het
teken;
Tekens krijgen hun belangrijkste betekenis door een combinatie met
andere tekens;
Een teken zet aan tot interpretatie; het verwijst niet alleen naar het object,
maar zegt er ook iets over.
→ Semiothiek gaat ervan uit dat betekenissen grotendeels door tegenstellingen
tot stand komen; zonder het een bestaat het andere niet (rijk + arm, jong +
oud).
Tekens volgens Pierce
Iconische tekens: wat je ziet lijkt sterk op wat er is afgebeeld (vaak
foto’s, films en standbeelden).
Idexicale tekens: wat je ziet heeft een sterke verwantschap met het
object, zonder erop te lijken (oorzaak-gevolgrelatie, rook → vuur).