|GP-stof | Samenvatting TaalpuntNL 3HV | Marja van der Wind |
S3Va|
| Nederlands | SnJ | 2014/2015 |
Beeldspraak: vergelijking, metafoor, personificatie, metonymia
Stijlfiguren: antithese, eufemisme, hyperbool, ironie, pleonasme, retorische vraag, sarcasme,
tautologie, understatement
Verwijswoorden: blz. 81, 112, 143
Lastige woordparen: blz. 50
Spelling werkwoordsvormen blz. 187-194
Spelling meervouden blok 4
Grammatica zinsontleding blz. 215-216 geel blok
Hoofd- en bijzin, onderschikking en nevenschikking, foutieve beknopte bijzin en (foutieve)
samentrekking: blz. 221, 222, 224, 225 231, 232
Grammatica zinsontleding blz. 233, 234
Beeldspraak
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik waarbij je een beeld gebruikt.
1. Vergelijking
• Bestaat uit object, beeld en overeenkomst.
> Als je een overeenkomst tussen twee zaken wilt benadrukken.
[Jouw bureau is een slagveld.] (Object: jouw bureau. Beeld: een slagveld.)
2. Metafoor
• Bestaat uit beeld en overeenkomst.
> Vergelijking waarbij object niet wordt genoemd.
[Wat een slagveld!] (Object: niet genoemd, bureau. Beeld: een slagveld]
3. Personificatie
> Abstract begrip (levenloos ding/ iets uit de natuur) dat als persoon wordt voorgesteld
en een menselijke eigenschap krijgt. Meestal een werkwoord.
[Die moord schreeuwde om wraak.]
4. Metonynia
• Berust niet op overeenkomst, maar andere relatie
> deel-geheel
[Even neuzen tellen.]
> geheel-deel
[Nederland speelt morgen tegen Duitsland.]
> voorwerp-inhoud
[Geef mij nog maar een glaasje.]
> maker-voorwerp
[Een echte Rembrandt is voor een gewone burger onbetaalbaar.]
> materiaal-voorwerp
[Er rijdt veel blik op de weg.]
Stijlfiguren
Stijlfiguur is een bijzondere vorm van taalgebruik om een effect te bereiken.
1. Antithese
• Tegenstelling word benadrukt doordat ook het tegengestelde wordt genoemd.
[De riem van €15,- was goedkoop, want de andere riemen zijn minstens dubbel zo duur.
2. Hyperbool
• Sterke overdrijving
[Het leek eeuwen te duren voordat er hulp kwam.]
3. Retorische vraag
• Vraag waarop geen antwoord wordt verwacht.
[Hoe vaak heb ik je nu al gewaarschuwd?]
4. Ironie
• Milde vorm van spot, zonder de bedoeling om de ander te kwetsen.
, ['Wat zie je er stralend uit' zei de vader van John toen hij met een slaperig gezicht
beneden kwam.]
5. Sarcasme
• Harde vorm van spot, met de bedoeling om de ander te kwetsen.
['Ga zo door!', zei de leraar tegen John die een 2 had gehaald voor zijn repetitie.]
6. Tautologie
• Het herhalen van een begrip door een synoniem of door woordgroep met dezelfde
betekenis. Het wordt gebruikt om een uitdrukking te versterken.
[Nooit of te nimmer had hij gedacht te zullen slagen. (goed)
Dit meisje beloofde het geheim te houden, maar ze kon het echter verzwijgen.(fout)]
7. Pleonasme
• Een eigenschap die al in het woord aanwezig is, wordt extra benadrukt. Niet het hele
begrip herhaald, maar een deel.
[Zij werkten soms uren achter elkaar in de hete tropenzon. (goed)
In mijn schrift tekende ik een ronde cirkel. (fout)]
8. Understatement
• Opzettelijke afzwakking van de werkelijkheid, alsof het minder belangrijk of groot is
dan het in werkelijkheid is.
[In zo'n topfunctie verdien je wel een paar centjes!]
9. Eufemisme
• Verzachtend woord/ verzachtende uitdrukking, om onplezierige dingen minder ernstig
voor te stellen.
[Na een moeitevol leven is mijn oudoom op 91-jarige leeftijd van ons heengegaan.]
Verwijswoorden
Blz. 81
Woord/woorden waar verwijswoord naar verwijst heet het antecedent.
Zelfstandige naamwoorden met het lidwoord ‘de’ > hij, zij/ze, die, deze, zijn, haar.
‘De-woorden’ > mannelijk/vrouwelijk (Gebruik eventueel woordenboek!)
Zelfstandig naamwoorden met het lidwoord ‘het’ > het, dit, dat, zijn.
(Landen en steden zijn meestal ‘het-woorden’)
Dingen/dieren > waarover, waarbij, waarmee enz.
Personen > over wie, bij wie, met wie, enz.
Dichtbij > ‘het-woorden’: dit | ‘de-woorden’: deze
Verderweg > ‘het-woorden’: dat | ‘de-woorden’: die
Verwijswoorden II
Blz. 112
Naar dingen verwijs je altijd met ze
Naar personen verwijs je met zij, ze, hen of hun
Lijdend voorwerp > hen
Na een voorzetsel > hen
Meewerkend voorwerp zonder voorzetsel > hun
Onderwerp van de zin >zij/ze
Verwijswoorden III
Blz. 143
Dat gebruik je Bij ‘het-woorden’.
Wat gebruik je Als het antecedent een hele zin is.
Als het antecedent een overtreffende trap is.
Na dat(gene), het enige en na onbepaalde voornaamwoorden.
Lastige woordparen
Schijnbaar/Blijkbaar
Schijnbaar: Het lijkt zo, maar het is niet zo.