Grondbeginselen der sociologie - H. de Jager
H1, 2, 3, 5, 6, 7, 8, 9, 10, 11, 12, 13, 14, 15, 16, 18
Hoofdstuk 1
Sociologie: bestudeerd het samenleven van mensen in kleinere en grotere verbanden.
Selectieve waarneming: wel één maatschappij, niet dezelfde voorstelling ervan.
Animal symbolicum: een mens dat de symboliek in iets kan zien (dus betekenis kan toekennen
aan dingen en verschijnselen, en zijn gedrag daarop kan afstemmen).
Instincten: voor mensen betekent de afwezigheid van instincten dat iedere generatie opnieuw
van alles moet leren.
Verschillende mensen kunnen verschillende dingen leren:
1. in dezelfde periode op verschillende plaatsen uiteenlopende soorten samenlevingen
kunnen vormen.
2. Één en dezelfde samenleving kan na kortere of langere tijd veranderen.
Leerprocessen: psychologen onderzoeken vooral hoe iemand leert. Sociologen verdiepen zich
vooral in de vraag: wat leren mensen, van wie en aan wie.
Behalve een zekere kennis hebben mensen meestal ook geleerd de dingen op een bepaalde
manier te verklaren. Ook hebben mensen vaak geleerd positief of negatief te oordelen over wat
zij weten en eventueel zien gebeuren. (afhankelijk van hun ''verklaring'' zien zij dingen
onontkoombaar of als nodig).
Beeld: ieder van ons heeft dus een bepaald beeld van onze samenleving.
Referentiekader: het geheel van kennis, verklaringen en oordelen m.b.t. onze sociale
omgeving. Wij ontlenen onze referentiekaders aan onze sociale situatie. (de ervaringen die wij
met de onzen opdoen)
Vormen van selectiviteit:
Selective perception: wat wij in het gebodene zien of horen.
Selective exposure: hetgeen waarvoor wij ons openstellen of waaraan we worden
blootgesteld.
Selective retention: wat wij onthouden van wat wij hebben waargenomen.
Kortom: de waarneming en waardering van mensen of groepen, wordt beïnvloed door de
positieve of negatieve gevoelens van de waarnemer.
Ons waarnemen is niet zomaar een passief registreren van wat zich aan ons voordoet: het is
een actief construeren van een bepaald beeld die beïnvloed is door sociale factoren. (Goffman:
the social construction of reality)
Zakelijke werkelijkheid (objectief) en beleefde werkelijkheid (subjectief). Zakelijke en beleefde
werkelijkheid hoeven elkaar niet steeds te dekken. (arm zijn en zich arm voelen vallen niet
altijd samen).
Waarnemen: voor waar (aan)nemen zoals wij het beleven. (zie figuur 1.1 op blz. 26)
Hoofdstuk 2
Ontstaan van sociologie:
1. Het verloren gaan van de vanzelfsprekendheden in het leven van mensen, waardoor het
problematisch werd.
Interdependentie: Onderlinge verwevenheid en wisselwerking tussen vele sociale
verschijnselen.
Crisiswetenschap: Zowel de onstane sociale problemen als het crisisgevoel hebben in
, sterke mate bijgedragen aan het ontstaan v/d sociologie als wetenschap.
(crisis: plotseling en problematisch ervaren grote sociale veranderingen, die leiden tot
grote onzekerheid en sterke onderlinge verdeeldheid o.g.v uiteenlopende opvattingen
en belangen v/d verschillende groeperingen in de samenleving)
2. Het ontstaan van het begrip ''maatschappij'' als een aparte levenssfeer, los van de
staat.
3. De opkomst van een restauratiementaliteit, die de samenleving weer boven het individu
ging stellen.
Marx: bij hem stond het bezitten of niet bezitten van de productiemiddelen centraal, en het
ongebreidelde winststreven van de kapitalisten ten kosten van de proletariers.
Durkheim: hij zocht de oorzaken van het verval van de maatschappij in de ontbinding van de
vertrouwde morele maatstaven: via onderwijs en beroep moest de nieuwe waarden en normen
worden doorgegeven die de integratie van de samenleving teweeg zouden brengen.
Weber: hij zag het menselijk handelen bepaald door de instellingen die mensen maken om
elkaar te beheersen: de staat met zijn bureaucratie, de politieke partijen en de economische
instellingen, zoals de markt met haar mechanismen waaraan mensen onderworpen zijn.
Dubbelzinnig: de sociologie wilde enerzijds wetenschap (distantie) zijn en anderzijds een
bijdrage willen leveren tot de sociale beheersing (actie en betrokkenheid)
Auguste Comte: (1798-1857): de sociologie ontving haar naam van deze man geheel in geest
van zijn tijd geloofde hij dat het sociale leven aan vaste wetten onderworpen was. De
sociologie moest de wetten opsporen, dan kon men er gebruik van maken. Zijn devies was
''Orde en Vooruitgang'' hij wilde onderzoeken hoe de maatschappij zodanig kon veranderen dat
die verandering niet ten koste zou gaan van de eenheid van de samenleving. Hij wilde evolutie,
geleidelijke verandering, die in zijn ogen vooruitgang zou zijn. Hij legde de nadruk op dat de
sociologie empirisch moest zijn: d.w.z. zich moest baseren op waarneembare feiten. De
empirische sociologie toetst uitspraken of theorieen vooral d.m.v. (pogingen tot) verificatie, dat
is: aantonen dat iets waar is, en door (pogingen tot) falsificatie: aantonen dat iets onwaar is.
Sociale processen: de samenleving bestaat op elkaar afgestemde handelingen van mensen en
is als zodanig ''wordend'' en veranderend. (Weber: de wetenschap van het steeds opnieuw
beginnen)
Self-fulling prophecy: hun (sociologen) aanvankelijke niet helemaal juiste en soms zelfs geheel
onjuiste '' definitie'' van de situatie leidt er in hun gedrag toe , dat de vermeende situatie
alsnog ontstaat.
Self-destroying prophecy: als mensen iets geloven dat op zichzelf klopt maar zich daardoor zo
gaan gedragen dat de aanvankelijk juiste definitie van de situatie in het tegendeel gaat
verkeren.
Waardevrijheid (Weber): er wordt een scherpe scheiding tussen wat de socioloog op grond van
zijn waarde wenselijk of onwenselijk vind aan de ene kant, en wat hij feitelijk vaststelt aan de
andere kant. De kern van dit idee van waardevrijheid is dat een socioloog uit datgene wat is
nooit kan of mag afleiden wat men behoort te doen. (een socioloog kan volgens deze opvatting
nooit wetenschappelijk aantonen wat er behoort te gebeuren)
Objectiviteit:
1. De socioloog moet zich duidelijk bewust zijn van zijn eigen waarden, zodat hij zichzelf
geen zand in de ogen strooit. (zo eerlijk mogelijk weergeven hoe de feiten zijn)
2. De socioloog moet zijn eigen opvattingen expliciet maken, zodat anderen weten op
grond waarvan hij tot bepaalde uitspraken over de samenleving komt.
3. De socioloog beschrijft nauwkeurig hoe hij tot zijn bevindingen is gekomen, zodat
anderen kunnen ''narekenen'' of zij op dezelfde manier tot dezelfde uitkomst zouden zijn
gekomen.
Een socioloog streeft naar een zo volledig mogelijk beeld van de samenleving als geheel door
steeds de mogelijkheid open te laten dat de dingen anders kunnen zijn dan zij op het eerste
, gezicht lijken.
De sociologie bestudeerd het samenleven van mensen. Dit houdt in:
het gedrag van en tussen mensen voor zover dat beinvloed wordt door het feit dat zij in
bepaalde relaties tot elkaar staan;
de uit dat intermenselijke gedrag voortgekomen gedragspatronen, onderlinge
verhoudingen en bindende opvattingen;
de verklaring van dit alles in hun ontstaan, voortbestaan en verandering.
De sociologie pretendeert wetenschap te zijn:
Empirisch: d.w.z. gebaseerd op door onderzoek vastgestelde feiten;
Systematisch: d.w.z. niet tevreden met losse feiten: sociologen zoeken in de losse feiten
en gebeurtenissen naar verbanden en samenhangen;
Generaliserend: dat betekent proberen uit allerlei individuele gegevens algemeen
geldige uitspraken te doen.
Om verbanden te kunnen leggen tussen allerlei feiten en gebeurtenissen en algemene
uitspraken te kunnen doen over hoe en wanneer bepaalde verschijnselen zich voordoen,
bedienen sociologen zich van vergelijkingen. Dit vergelijken is zo belangrijk, dat Durkheim in
1895 al schreef dat de vergelijkende sociologie de sociologie zelf is.
Er zijn (net als bij psychologie) verschillende stromingen in de sociologie: historisch perspectief,
theoretische analyse en verschil tussen stabiliteit v/d samenleving en de overeenstemming
over waarden en doeleinden tussen de leden daarvan, en conflicten tussen de groepen binnen
de maatschappij en het gebrek aan overeenstemming tussen de leden.
Hoofdstuk 3
Wetenschappelijke twijfel: nooit iets voor waar of zeker aannemen voor je de zaak van alle
kanten bekeken hebt.
Verwondering: Sociologen verwonderen zich over het feit dat mensen het klaarspelen om met
elkaar samen te leven.
Sociologie overbodig: Omdat sociologie zich deels bezig houdt met vanzelfsprekendheden
menen veel mensen dat zij de sociologiewetenschap kennen. De vraag is echter of ze daarmee
ook meer inzicht hebben gekregen in de samenleving, en of ze de empirische kritiek hebben
doorstaan.
Verbanden: sociologen zoeken naar verbanden tussen de losstaande feiten. Zo komt er soms
een andere uitkomst uit dan gedacht, en in een nieuw licht geplaatst.
Schijnverband: 'van televisiekijken krijg je slechte schoolresultaten' (zie voorbeeld en schema
op blz. 47)
Elias:
Wij-perspectief: gaat uit van de waarneming, de beleving en de bedoelingen van de leden zelf
van de bestudeerde samenleving of groepering.
Zij-perspectief: waarnemen van een standpunt van de buitenstaander.
Beide kunnen elkaar aanvullen.
Samenleven gaat niet vanzelf. Vier problemen doen zich altijd voor:
1. Solidariteit: wie horen bij wie?
2. Hiërarchie: wie staan boven wie?
3. Arbeidsdeling: wie doen wat, en voor wie?
4. Bezit: van wie is wat?
Maatschappelijke betekenis v/d sociologie:
1. Sociologie-ontwikkeling: door wetenschappelijk onderzoek e.d. wordt de sociologische
kennis uitgebreid.
2. Sociologie-overdracht: overbrengen van kennis v/d sociologie.
3. Sociologie-toepassing: beroepen met concrete probleemsituaties waarin sociologen
werken en de sociologische kennis toepassen.
4. Sociologie-gebruik: tal van beroepsambtenaren die het gebruiken.