HC 5 – Omgeving, afhankelijkheid en interorganisationele samenwerking
Omgeving
Definitie ‘omgeving’ (Mintzberg): Omgeving omvat vrijwel alles buiten de organisatie.
- Stabiel – dynamisch - Diversiteit van de markt
- Simpel – complex - Vijandigheid van de omgeving
Organisatie probeert grip te krijgen op de omgeving
- Algemene omgeving: alles wat je kunt bedenken
- Institutionele omgeving: sector waarin je werkzaam bent (instituties, regels, procedures, cultuur)
- Taakomgeving: partijen waarvan je afhankelijk bent (stakeholders, directe contacten (leveranciers,
concurrenten, regulerende organisaties))
(i) Algemene omgeving
PESTEL wordt gebruikt om de algemene omgeving (van een organisatie) in kaart te brengen:
- Politieke ontwikkelingen (meer/minder geld voor de zorg, onderzoeken, …)
- Economische ontwikkelingen (financieel economisch aspect van de organisatie)
- Sociaal culturele ontwikkelingen (opvattingen/overtuigingen)
- Technologische ontwikkelingen (technologie in de zorg; bv. Zorg thuis aanbieden)
- Ecologische ontwikkelingen (milieuvriendelijk werken in ziekenhuizen/zorginstellingen)
- Legal/wettelijke ontwikkelingen (veel te maken met politieke ontwikkelingen, verzekeraars)
→ PESTEL dus gebruikt om te identificeren welke krachten sterke invloed hebben op de sector en dus de organisatie.
(ii) Institutionele omgeving
- Grote druk in organisatie om te voldoen aan waarden/normen uit de sector, met name de niet-commerciële
sector → wat is een goede organisatie?
o Bv. Procesgericht organiseren/value based health care in ziekenhuizen
o Ziekenhuizen (in NL) zijn geen concurrenten van elkaar, maar als de één een goede behandeling
gebruikt, wordt er verwacht dat het andere ziekenhuis dat ook gaat geven.
- Legitimiteit: voldoet de organisatie aan de redelijkerwijs te stellen eisen eraan (gevolgen voor o.a.
financiering) → zorgt ervoor dat je bepaalde rechten hebt om dingen (diensten leveren, productie) te doen.
(iii) Taakomgeving
Afhankelijkheid van de omgeving:
a. (Door)verwijzing van cliënten/patiënten
b. Arbeid, vrijwilligers, training en opleiding van personeel
c. Hulpbronnen
- De mate waarin a, b en c in handen zijn van weinigen.
- Mate waarin de macht over a, b en c geconcentreerd is bij slechts enkele partijen c.q. de mate waarin de
omgeving zelf is georganiseerd.
- De schaarste aan a, b en c.
Objectief (systeem): contingentie theorie = de organisatie moet zich aan haar relevante omgeving aanpassen om te
overleven.
Kritiek op contingentietheorie:
1. Mensen nemen de omgeving verschillend waar (subjectief)
2. Er zijn meestal meerdere mogelijkheden (keuzevrijheid)
3. Omgevingsinvloeden kunnen in zekere mate genegeerd worden, vooral als je niet wordt afgerekend op
doelmatigheid en doeltreffendheid.
, Organisaties willen autonomie behouden en eventueel vergroten door de afhankelijkheid minimaal te houden door:
- Primaire proces af te schermen van invloeden uit de omgeving.
- Omgeving te beïnvloeden; andere partijen beïnvloeden of ermee samenwerken (coalities).
Afhankelijkheid
Afhankelijkheid wordt bepaald door de mate waarin er alternatieven mogelijk zijn.
Interdependentie: wederzijdse afhankelijkheid
1. Schaarste aan bronnen
2. Legitimiteit
3. Doelmatigheid
4. Verplichting
Interdependentie bewustzijn: de mate waarin ik de wederzijdse afhankelijkheid ervaar/het idee dat je van
elkaar afhankelijk bent.
- Omgevingsinvloeden uit de taak-, institutionele en algemene omgeving.
- Soms zelfs dwang van machtige partijen (bv. Overheid die stelt dat je moet onderhandelen met
verzekeraars).
Asymmetrische afhankelijkheid: wanneer de ene organisatie meer afhankelijk is van de ander dan omgekeerd.
Omgevingskenmerken die belangrijk zijn als het gaat om de relatie tussen een organisatie en haar omgeving:
1. Complexiteit van de omgeving: mate waarin de omgeving bestaat uit verschillende (niet-gelijke) actoren.
2. Snelheid waarmee de omgeving verandert
3. Mate waarin de omgeving zelf georganiseer is
4. Schaarste aan hulpbronnen en de mate waarin deze geconcentreerd zijn
Domein: het gebied waar een actor (zelf vindt dat hij) zeggenschap/verantwoordelijkheid over heeft. Welke
definitie je geeft aan ‘domein’ bepaalt hoe je afhankelijkheid percipieert.
- Mate van exclusiviteit (diepte): de mate waarin (deze actor erkent dat) andere medezeggenschap
hebben op dit gebied.
- Breedte: omvang van dit gebied (ziekten/aandoeningen, cliënten, diensten)
Hoe breder, hoe minder exclusief (ondieper)
Hoe smaller, hoe exclusiever (dieper)
2 concepten in de definitie van ‘domein’:
1. Lateraliteit: onderdeel of hele patiënt/aspecten van de zorgvraag
→ Voor welk stuk voel jij je (mede)verantwoordelijk?
Bv. Ik ben alleen verantwoordelijk voor het been van de cliënt
OF: ik ben verantwoordelijk voor de gehele kwetsbaarheid van de patiënt (→ creëert afhankelijkheid van
andere partijen, je moet samenwerken).
2. Longitudinaliteit: episode of hele ziekte proces
→ Voor welke fase in het proces voel jij je (mede)verantwoordelijk?
Bv. Ik ben alleen verantwoordelijk voor de acute fase
OF: ik ben verantwoordelijk voor de patiënt, dus ook na de behandeling (→ creëert afhankelijkheid van
andere partijen, je moet samenwerken).