GESCHIEDENIS TIJDVAK 8
8.1 DE INDUSTRIËLE REVOLUTIE
KA:- De industriële revolutie die in de westerse wereld de basis legde voor een industriële
samenleving.
De industriële revolutie vond niet plaats in een korte tijd, maar die kende wel enorme en
onomkeerbare gevolgen. Tussen 1700 en 1850 zijn er een hoop veranderingen geweest voor
Engeland. Waar komen die veranderingen vandaan?
Grote veranderingen in Engeland vanaf 1750:
Textielnijverheid in de 18e eeuw, de nijverheid waarvan je kleding maakt en andere stoffen. In die
textiel nijverheid werden uitvindingen gedaan, op een gegeven moment werd er een schietstoel
uitgevonden, daardoor konden weefgetouwen sneller werken. Toen kwam er een weefmachine,
Spinning Jenny. Toen kwam de waterframe waardoor er enorm veel geheven kon worden.
Diverse uitvindingen in de textielnijverheid leiden tot gemechaniseerde productie. Daardoor is er
behoefte aan een stabiele energiebron en aan arbeiders. Om dat voor elkaar te krijgen kijken we
even naar de landbouw en de mijnbouw.
Landbouw: In de landbouw zien we in de 18 e eeuw dat er weer een aantal veranderingen plaats
vinden, Agrarische revolutie zorgt voor meer voedsel en een grotere bevolking. Meer mensen in
een land betekent meer vraag naar kleding. > textielnijverheid. Ook zijn er minder landarbeiders
nodig door die agrarische revoluties, door de spinning Jenny of waterframe. Die kunnen werken in de
textielnijverheid. Maar die machines waarmee ze werkten, werkten alleen op waterkracht, en die
fabrieken werden dus bij rivieren in de buurt gelegd. En dan waren ze afhankelijk van het water, daar
wilde de textielondernemers ook iets op vinden.
Mijnbouw: in de mijnbouw maakte ze al heel lang gebruik van een simpele stoommachine die ervoor
zorgde dat het grondwater werd weggepompt. Probleem was alleen dat die stoommachine heel
traag werkte en dat die heel veel brandstof nodig had. > James Watt verbetert de stoommachine die
in de mijnen gebruikt wordt. Stoommachine kan de waterkracht vervangen.>textielnijverheid.
Eerste industriële revolutie (1775-1850) :
Belangrijkste energie: steenkool, belangrijkste materiaal: ijzer.
Tweede industriële revolutie (1850-1900):
Belangrijkste energie: elektriciteit en olie, belangrijkste materiaal: staal
De industriële revolutie heeft grote economische gevolgen:
-Huisnijverheid wordt verdrongen door fabrieksarbeid.-enorme toename van de productie > >
>-dalende prijzen van producten.
Landbouwstedelijke samenleving wordt een industriële samenleving:
-Voornaamste middel van bestaan: industrie. -Snelle bevolkingsgroei en urbanisatie.(verhuizen v
platteland naar stad). -uitgebreide vervoersmogelijkheden -grotere inkomensverschillen
,8.2 POLITIEK-MAATSCHAPPELIJKE STROMINGEN
KA:- De opkomst van politiek-maatschappelijke stromingen: liberalisme, nationalisme, socialisme,
confessionalisme en feminisme.
Na 1815: Restauratie van de macht van de vorsten. Hebben die democratische revoluties nergens
voor gezorgd? Jawel:
Standensamenleving is verdwenen, bevolking is niet langer ingedeeld in verschillende standen, waar
je eigenlijk niet uit kon komen, door de Franse revolutie is de standensamenleving afgeschaft.
Daarnaast kwam in tijdvak 8 de Industriële revolutie opgang. Hierdoor ontstond er een arbeidsklasse.
En een groeiende kloof tussen arm en rijk. Hieruit ontstaat een nieuwe samenleving………………….
Klassensamenleving. Sociale mobiliteit is hier wel mogelijk.1. Bovenaan adel + gegoede burgerij, dan
2. Burgerij (middenklasse) 3. Arbeiders die ook weer waren verdeeld in geschoolde en ongeschoolde
arbeiders.
Voor die verschillende klasse komen ook verschillende groepen maatschappelijke stromingen op.
Liberalisme, Nationalisme, Socialisme, Confessionalisme, Feminisme.
Liberalisme: Vrijheid van het individu. Met het idee: als iemand vrij is kan hij zich zoveel mogelijk
ontplooien.
Politiek: Grondwet, beperking van de macht vd koning & garantie v burgerrechten. Gelijkheid voor de
wet, volksvertegenwoordiging moet de koning controleren.
Economie: Particulier bezit, vrijhandel, weinig bemoeienis van de overheid.
Cultuur: Vrijheid van denken, Geen censuur, Godsdienst tolerantie.
Socialisme: Gelijkheid en gelijkwaardigheid voor de arbeidersklasse.
Nationalisme: Voorliefde voor het eigen volk en de eigen natie.
Cultuur: Een eigen taal maakt de volk tot een eenheid, ieder volk heeft een eigen cultuur,
geschiedenis is belangrijk
Politiek: Ieder volk heeft recht op een eigen natiestaat.
Feminisme: Gelijkwaardige positie van de vrouw in de maatschappij.
Politiek: -gelijkheid voor de wet, -kiesrecht. Economie: -gelijke kansen op de arbeidsmarkt.
Sociaal:- Gelijke rechten op onderwijs en opleiding. Cultuur: tegen de dubbele sexuele moraal.
Confessionalisme: Samenleving op basis van religieuze normen en waarden.
Politiek: tegen de liberale scheiding van kerk en staat. Sociaal: Grote angst dat arbeidersklasse zich
los maakt van het geloof. Cultuur: Rol v geloof moet belangrijk blijven in de maatschappij.
, 8.3 DEMOCRATISERING
KA:- Voortschrijdende democratisering, met deelname van steeds meer mannen en vrouwen aan het
politieke proces.
1815: Koninkrijk der Nederlanden is een constitutionele monarchie. Het is een land met een
-grondwet, -koning.
Dit blijft allemaal zo tot 1848, jaar waarin grote veranderingen plaats vinden, Revolutiejaar.
Er zijn veel opstanden dit jaar, het is een hongerjaar, aardappeloogsten mislukken al aantal keer
achter elkaar, dan komt de bevolking in Parijs, en Berlijn en Wenen in opstand. Dan komt Willem ll
zich achter zijn oren te krabben, want ook in Nederland is er onvrede en honger, en hij is bang dat er
ook in Nederland een opstand zou komen, daarom besluit hij Thorbecke in te schakelen. Hij is
liberaal.
1848: De grondwetswijziging van Thorbecke;
-Koning bleef lid van de regering maar werd onschendbaar verklaard. -Ministers krijgen ministeriële
verantwoordelijkheid. – Parlement; eerste kamer wordt gekozen door provinciale staten, leden v
provinciale staten worden gekozen dmv verkiezingen. Tweede kamer; gekozen door de burgers met
het censuskiesrecht. En mag ministers ontslaan.
Zo krijgt het volk meer macht. Er komen naast ^dat ook nieuwe vrijheden bij: - vrijheid van
onderwijs, vrijheid van vereniging en vergadering.
Censuskiesrecht: hierbij is geen sprake van democratie, alleen mensen die minimaal een bedrag aan
belasting betaalde hadden kiesrecht.
In de loop van de 19e eeuw begin 20e eeuw wordt dat kiesrecht uitgebreid;
Democratisering; groei van de invloed van de bevolking in politiek en samenleving door uitbreiding
van het kiesrecht.
Vanaf 1870: Links-liberalen, socialisten en feministen wilden kiesrechtuitbreiding zodat hun strevings
eerder worden nageleefd.
1917: Pacificatie; algemeen mannenkiesrecht, passief vrouwenkiesrecht(vrouwen mogen nog niet
zelf stemmen, maar ze mogen wel gekozen worden.
1919:naast algemeen mannenkiesrecht ook algemeen vrouwenkiesrecht
Daarmee is de democratisering in Nederland voltooid.