Jurisprudentie aansprakelijkheidsrecht
Week 1
HR 5 november 1965, NJ 1966/135 m.nt GJS (Kelderluik) – gevaarzetting (OD – zorgvuldigheidsnorm)
Factoren die worden meegenomen in de beoordeling of er sprake is van gevaarzetting:
1. De ernst van de te verwachten schade
Overlijdensschade en letselschade heel ernstig.
2. De waarschijnlijkheid van ongevallen
3. De bezwaarlijkheid van de te nemen veiligheidsmaatregelen
Hoe minder bezwaarlijk, hoe eerder gevaarzettend
4. De te verwachten onoplettendheid en onvoorzichtigheid van anderen
HR 22 april 1994, NJ 1994/624 (Taxus) – onbekend gevaar
De in het maatschappelijk verkeer betamende zorgvuldigheid reikt niet zo ver dat degene die een plant of struik
waarvan hij de giftigheid niet kent of behoeft te kennen, onder zich heeft, verplicht zou zijn om deze plant of struik
op zodanige wijze onder zijn controle te houden dat zij geen gevaar kan opleveren, tenzij hem na onderzoek is
gebleken dat de plant of struik ongevaarlijk is.
Niet kent of behoeft te kennen; daarmee wordt rekening gehouden met eigenschappen van de dader.
HR 9 december 1994, NJ 1996/403 (Zwiepende tak) – ongelukkige samenloop van omstandigheden
Het middel gaat terecht ervan uit dat niet reeds de enkele mogelijkheid van een ongeval, als verwezenlijking van aan
een bepaald gedrag inherent gevaar, dat gedrag onrechtmatig doet zijn, maar dat zodanig gevaarscheppend gedrag
slechts onrechtmatig is indien de mate van waarschijnlijkheid van een ongeval (het oplopen van letsel door een
ander) als gevolg van dat gedrag zo groot is, dat de dader zich naar maatstaven van zorgvuldigheid van dat gedrag
had moeten onthouden.”
HR 28 mei 2004, NJ 2005/105 (Jetblast I) – waarschuwingsverplichting
“Voor het antwoord op de vraag of een waarschuwing kan worden beschouwd als een afdoende maatregel met het
oog op bescherming tegen een bepaald gevaar, is van doorslaggevende betekenis of te verwachten valt dat deze
waarschuwing zal leiden tot een handeling of nalaten waardoor dit gevaar wordt vermeden.”
HR 12 november 2004, NJ 2005/138 (A. c.s./C. c.s.) – aansprakelijkheid ouders voor kinderen < 14
Bij toepassing van art. 6:164 jo 6:169 lid 1 BW moet worden beoordeeld of de gedraging een toerekenbare
onrechtmatige daad zou hebben opgeleverd, indien deze was verricht door een volwassene en dat daarbij dus
volledig geabstraheerd wordt van de jeugdige leeftijd van het kind dat de gedraging heeft verricht.
Er wordt niet uitgegaan van een op de leeftijd van een kind van veertien jaren of ouder toegesneden
zorgvuldigheidsnorm.
,Week 3
HR 8 juli 2016, ECLI:NL:HR:2016:1483 (TenneT/ABB) – doorberekeningsverweer/voordeelsverekening
Is een doorberekeningsverweer (je hebt de schade deels al vergoed gekregen door de berekening in de verkoopprijs)
onderdeel van de vraag in hoeverre schade is geleden of als vraag van voordeelsverekening?
Hoge Raad: Voordeel mag opgevoerd worden d.m.v. schadebegrip (art. 6:95 BW) of via voordeelsverrekening
(art. 6:100 BW). (Let op: door de postenbenadering kan er wel verschil zitten in uitkomst bij het kiezen van een van
de twee opties).
Hoge Raad: “eenzelfde gebeurtenis”-toets: Daarvoor is allereerst vereist dat tussen de normschending en de
gestelde voordelen een condicio sine qua non-verband bestaat, in die zin dat in de omstandigheden van het geval
sprake is van een voordeel dat zonder de normschending niet zou zijn opgekomen. Voorts dient het met
inachtneming van de in art. 6:98 BW besloten maatstaf redelijk te zijn dat die voordelen in rekening worden
gebracht bij de vaststelling van de te vergoeden schade.
- Voor voordeelsverekening: benadeelde wordt anders overgecompenseerd. Tegen: de dader wordt gespaard
nu alle consumenten tezamen geen actie starten wegens geringe schade.
HR 28 mei 1999, AA 1999/9 (Johanna Kruidhof) – 6:107 verpleging
“Opmerking verdient nog dat de rechter bij deze wijze van begroten geen hogere vergoeding ter zake van verpleging
en verzorging zal mogen toewijzen dan het geschatte bedrag van de bespaarde kosten van professionele hulp.”
Geen vergoeding voor de dagen dat de ouders op bezoek waren geweest. Johanna had geen recht gehad op een
professionele bezoeker.
HR 5 december 2008, VR 2009/27 (Rijnstate) – 6:107 huishoudelijke hulp
Er werd een lymfeklier verwijderd uit haar oksel waarbij een medische fout werd gemaakt. Zij had problemen met
haar arm. Daarom moest haar echtgenoot tijd vrij maken voor huishoudelijke hulp. De HR noemt dit verplaatste
schade want het is normaal en gebruikelijk; zij had recht gehad op hulp als hij het niet had gedaan. Deze man had
‘vrije tijd’ opgeofferd, hij heeft geen echte schade geleden. HR: daar abstraheren we van, dit doet er niet toe. Deze
echtgenoot krijgt het tarief wat een professionele hulp gekost zou hebben. Ook ging het hier over wat ‘minder
ernstig’ letsel. Verplaatste schade geldt dus hier ook.
Geeft duidelijkheid over vijf punten:
- Criterium voor vergoeding: normaal en gebruikelijk
- Abstraheren van daadwerkelijke kosten
- Abstracte begroting: kosten van professionele hulp
- Niet vereist is ernstig letsel
HR 14 januari 2000, NJ 2000/437 (Van Sas/Interpolis) – gederfd arbeidsinkomen in de toekomst
Statistisch bewijs. Lerares krijgt een ongeval. Haar inkomensschade wordt berekend waarbij door middel van de
goede en kwade kansen wordt bepaald dat zij, naar statistisch bewijs, niet zal doorwerken tot 65. Mag dat?
- In subjectieve concrete situatie kun je argumenten tegen de statistiek aanvoeren; kostwinner etc.
- Maar statistisch bewijs mag de rechter wel meenemen met gelegenheid tot weerlegging.
HR 15 mei 1998, NJ 1998/624 (Vehof/Helvetia Schadeverzekering) – gederfd arbeidsinkomen in de toekomst
Geen strenge eisen aan de bewijslast van het slachtoffer. Een vrouw was voor het ongeval voornemens een
opleiding te beginnen, zij stond ingeschreven, was altijd vrijwilliger geweest en 70% van de studenten haalt deze
opleiding. Moet zij voldoende aannemelijk maken dat zij deze opleiding echt zou hebben afgerond?
HR: Aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, mogen geen strenge eisen worden gesteld met
betrekking tot het te leveren bewijs van de arbeidsinkomsten die de benadeelde in de toekomst zou hebben
genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgevonden: het is immers de
aansprakelijke veroorzaker van het ongeval die aan de benadeelde de mogelijkheid heeft ontnomen om zekerheid te
verschaffen omtrent hetgeen in die hypothetische situatie zou zijn geschied.
Rb. Den Haag 23 juli 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:9276 (X/Reaal Schadeverzekeringen NV) – arbeidsvermogen
kinderen
Tienjarig Turks meisje dat het slachtoffer wordt van een auto-ongeluk en voor de rest van haar leven
arbeidsongeschikt zou zijn. Ze was niet zo goed op school en had een keer geroepen dat ze wel kapster wilde
worden. De rechter begrootte haar schade als volgt:
, ‘Gemiddelde Nederlandse vrouw met lage opleiding, trouwt en krijgt kinderen met 26, werkt tien jaar niet, daarna
parttime tot 67.’
Discriminatie?
"De rechtbank is – met Reaal – van oordeel dat er geen sprake is van een aanname die is gebaseerd op
seksestereotypen. De rechtbank dient, rekening houdend met de beschikbare statistische gegevens en de
persoonlijke omstandigheden van [C], te schatten hoe het leven van [C] er, het ongeval weggedacht, zou hebben
uitgezien. Daarbij is het onvermijdelijk dat rekening wordt gehouden met de omstandigheid dat [C] een vrouw is,
maar dit maakt nog niet dat de aannames daarmee discriminerend zijn. De aannames laten immers alle ruimte om in
afwijking van de statistische gegevens uit te gaan van een fulltime dienstverband wanneer daartoe op basis van de
persoonlijke omstandigheden van [C] voldoende aanleiding is. Zoals de rechtbank hiervoor reeds heeft overwogen,
bestaat daartoe geen aanleiding."
HR 10 april 2009, NJ 2009/386 (PhilipMorris/Bolink) – behoeftigheid 6:108
Behoeftigheid staat wel in sub c maar het geldt voor a t/m d. En het betekent ook niet dat de achterblijvende
persoon terug moet vallen tot het bestaansminimum. Dat je redelijkerwijs niet in je eigen behoefte kunt voorzien
betekent alleen maar dat je je levensstandaard die je gewend was nu niet meer kunt handhaven. Je hebt een tekort.
Begroting heeft een gemengd karakter.
enerzijds: uitgangspunt volledige schadevergoeding dus vergelijking situatie nabestaanden voor en na
overlijden: bij het bepalen van de behoefte moet gehele financiële positie van de nabestaanden in
aanmerking worden genomen
(zie ook HR 4 februari 2000, NJ 2000, 600 (Kwidama))
Voor vaststelling schadebedrag dient te worden uitgegaan van hetgeen overledene aan de nabestaanden
feitelijk placht te verstrekken.
Inclusief: bijdragen van andere aard zoals het verrichten van huishoudelijke taken en het opvoeden van
kinderen.
anderzijds: alimentatierechtelijk karakter: vgl. artt. 1:392 lid 2 BW en 1:397 lid 1 BW:
nabestaande heeft slechts een vordering op grond van art. 6:108 BW voor zover sprake is van behoeftigheid,
gerelateerd aan de specifieke situatie van de huishouding waarvan de overledene deel uitmaakte.
“Geen aanspraak op schadevergoeding bestaat voor zover de nabestaande (…) gelet op alle
omstandigheden van het geval ondanks zijn schade niet als behoeftig kan worden aangemerkt.”
Behoeftigheid geldt voor geheel lid 1, a t/m d.
(HR 10 april 2009, NJ 2009, 386):
“(…) ook voor het in lid 1, onder d, omschreven geval waarin de overledene in het levensonderhoud bijdroeg
door het doen van de gemeenschappelijke huishouding.”
HR 11 juli 2008, NJ 2009/385 (Bakkum/Achmea)- behoeftigheid 6:108
Moeder overlijdt, vader blijf achter met twee kinderen. Vader kreeg hulp van familie in het huishouden. Na een tijdje
is hij hertrouwd. De dader zei: huishoudelijke hulp + opvoeding kan die nieuwe vrouw doen, ook was er geen hulp
nodig toen de familie er was.
HR: Abstraheren! Dat er niet daadwerkelijk kosten worden gemaakt, wordt niet meegenomen. Hertrouwen en
tijdelijke oplossingen van familie/vrienden niet van invloed op behoefte
- Derde heeft zelfstandige vordering, maar aanspraak van gekwetste zelf blijft bestaan (maar niet cumulatief).
Dus allebei is mogelijk, wordt natuurlijk maar 1x toegewezen.