Ontwikkeling van het kind
Hoofdstuk 5: Het eerste levensjaar
H5
Biologische ontwikkeling
De organisatie van het gedrag van de baby: ‘states’
Baby’s wisselen in alertheid naar hun omgeving toe, ook wel ‘states’ genoemd. Er zijn 5 soorten
‘states’:
1. Diepe of regelmatige slaap: ogen gesloten, regelmatige ademhaling, geen bewegingen.
2. Actieve of onregelmatige slaap: ogengesloten, onregelmatige ademhaling, kleine
spiertrekkingen, geen grove bewegingen.
3. Alerte inactiviteit: ogen open, geen grove bewegingen.
4. Alerte activiteit: ogen open, bewegingen, onregelmatige ademhaling.
5. Huilen: ogen gedeeltelijk of geheel gesloten, heftige bewegingen, huilt.
De hersenen zijn verantwoordelijk voor deze states. Door de tijd heen worden deze states veel meer
voorspelbaar en regelmatig. Ouders zijn heer en meester in het herkennen van deze states, daarom
kunnen ze ook goed inspelen op de states. Slapen en huilen zijn de belangrijkste states.
Slapen
Slaap is een belangrijk onderdeel van de dag. Slaapproblemen komen daarom vaak voor, er zijn 2
soorten slaapproblemen:
1. Actieve slaap of REM slaap: korte frequente spiertrekkingen zijn kenmerkend. Ademhaling en
hartslag zijn onregelmatig. Ogen maken snelle bewegingen
2. Regelmatige of non – REM slaap: rustige ademhaling en hartslag, geen snelle oogbewegingen
en bewegingen van ledenmaten zijn kenmerkend.
Volwassen hebben een non-REM slaapcyclus, pasgeborenen vallen van de REM in de non-REM.
De verschuiving tussen de slaapstadia wordt veroorzaakt door de rijping van de hersenen.
Huilen
Huilen heeft een overlevingsfunctie en duidt vaak op honger, pijn, kou of overprikkelingen door bv te
veel lawaai of licht. Er zijn 3 soorten huilen:
1. Huilen van pijn: plotselinge hoge kreet gevolgd door hard huilen
2. Huilen van honger: beetje jengelen en wordt steeds luider en houdt langer aan
3. Huilen van schrik: vrij plotseling en is luider dan huilen van honger
Ze zijn te kalmeren door een speen, zachtjes te wiegen of toespreken.
Huilbaby’s zijn baby’s die veel huilen en actiever en rustelozer zijn dan andere baby’s.
Motorische ontwikkeling
Reflexen
Belangrijkste reflexen:
1. Moro – reflex: als het hoofdje van de pasgeborene langzaam naar beneden gebracht wordt,
ontstaat er een schrikreactie.
2. Asymmetrische tonische nekreflex: strekken van de arm aan de kant waarnaar het hoofd van
de pasgeborene wordt gedraaid
3. Grijpreflex: pink in de hand van het kind te duwen, de handjes worden hierdoor stevig
gesloten.
Sommige reflexen zijn bedoeld voor overleving en andere zijn door de evolutie ontstaan,
,Motorische mijlpalen
De ontwikkeling verloopt in een cefalocaudale richting ( van hoofd naar voeten). Eerst kunnen
baby’s hun hoofdoptillen, dan zitten en daarna lopen. Ook verloopt de ontwikkeling inproximodistale
richting ( van midden naar buiten). De baby’s kunnen eerst hun hoofd en romp bewegen, daarna pas
de armen en benen.
Motorische vaardigheden zijn resultaat van de autonome rijping.
De ‘Bayley Scales of Infant Development’ brengt de ontwikkelingen voor een bepaalde
leeftijdsgroep in kaart.
Zintuigelijke ontwikkeling
De 6 zintuigen horen, zien ,ruiken , proeven, voelen, en proprioceptie ( het zintuig waarmee
informatie wordt verkregen over de stand van lichaamsdelen) maken een snelle ontwikkeling door.
Zintuigen worden voor dat het kind geboren is al gebruikt, bv dat het kind de stem van de moeder
herkent. Na het eerste levensjaar veranderd deze voorkeur.
Horen
Baby’s kunnen de menselijke stem snel identificeren via een oriëntatiereactie. Baby’s kunnen in hun
eerste levensjaar steeds beter geluiden onderscheiden.
Zien
Baby’s kunnen nog niet zo goed zien, maar kunnen al wel het gezicht van hun moeder onderscheiden
van dat van anderen. Het herkennen van gezichten en gezichtsuitdrukkingen is zo belangrijk dat
baby’s dat al in hun eerste weken kunnen.
Ruiken en proeven
pasgeborenen kunnen onderscheid maken tussen geuren, met voorkeur voor zoet en zout. De smaak
van het kind wordt beïnvloed door het eetpatroon in de prenatale fase van de moeder.
Tast
Tastzin zijn bij kinderen goed ontwikkeld vanwege de biologische functie. Tast is nodig voor de
overlevingsreflexen zoals zuigreflex en hoestreflex.
Perceptie
Perceptie houdt in dat de informatie die geïnterpreteerd wordt. Informatie wordt in het dagelijks
leven ervaren door zintuigen. Informatie via 2 of meer zintuigen wordt intermodale perceptie
genoemd.
Cognitieve ontwikkeling
Waarnemingen en motoriek gaan gepaard bij de cognitieve ontwikkeling. In de Bayley scales of infant
development staan de vaardigheden die een kind op een bepaalde leeftijd moet kunnen.
Taalontwikkeling: algemene aspecten
Taal is het vermogen om complexe symbolen die een bepaalde betekenis hebben binnen en sociale
context te begrijpen en te produceren. Communicatie onderscheidt ons van andere dieren. Spraak,
de productie van betekenisvolle klanken, is een van de uitgangsvormen van taal.
Taal is een manier om kennis op te doen, gevoelens te uiten en sociale verbanden te benoemen.
Taalachterstand moet hierdoor snel achterhaald worden, zodat achterstand voorkomen kunnen
worden.
Taal kan vanuit verschillende punten gezien worden. Aan de ene kant is taal een aangeboren
eigenschap, maar het is ook een sociale leertheorie. Het is een proces van leren en imiteren. De
, omgeving speelt hier een belangrijke rol in. De twee theorieren die nu lopen is dat taal een
aangeboren eigenschap( Chomsky en Piaget) is en dat taal aangeleerd moet worden door de
omgeving.( leertheorie en Vygotsky)
Taalontwikkeling in het eerste jaar:
Baby’s kunnen pas na 6 weken klanken ontwikkelen en proberen de eerste dialogen te starten door
te imiteren. Na 7 maanden beginnen baby’s te brabbelen. Ook variëren geluiden in hoogte en
sterkte. Vanaf de 8ste maand gaat het meer spraak imiteren. Aan het einde van hun eerste jaar
kunnen ze hun eerste woordjes zeggen.
Taalontwikkeling vindt plaats binnen sociale context. 2 vormen van sociale communicatie zijn:
1. Beurtelings reageren: een soort dialoog die plaats vindt tussen ouder en kind. Bv dingen
doorgeven of kiekeboe spelen.
2. Gedeelde aandacht: het vermogen om de aandacht te richten en deze af te stemmen op die
van de ouders. Het kind volgt de ouder. Bv naar de poes kijken in de kamer, en doe moeder
wijst de poes aan. Andersom kan ook, dat het kind de aandacht trekt. Hierdoor ontstaat een
vroege vorm van sociale wederkerigheid.
Emotionele en sociale ontwikkeling
Pasgeboren baby´s kijken het liefst naar een menselijk gezicht en luisteren het liefst naar een
menselijke stem. Dit is de basis voor de eerste sociale interactie. Ouders reageren op de baby´s als ze
bv huilen of glimlachen. Hierdoor ontstaat de eerste wederzijdse communicatie. Baby´s zullen
hierdoor proberen de cyclus van actie en reactie te herhalen
Wederkerigheid
Baby´s maken hun behoeften kenbaar door bv te huilen. De rol van de ouder hierin is om aan te
voelen en te begrijpen wat de behoefte is (sensitiviteit) en hierop adequaat te reageren
( responsiviteit).
Het evenwicht waarmee kind en volwassene op elkaar ingespeeld raken in sociale wederkerige
interacties wordt reciprociteit genoemd. Ouders leren inspelen op de behoeften en vinden een
tussenweg in overstimulering en onderstimulering.
Baby’s reageren op gezichtsexpressie, ademhaling, toon en mondbewegingen van volwassene.
Ouders proberen zo veel mogelijk sensitief in te spelen op het kind, maar een opvoeding kan nooit
perfect zijn. Soms is er weinig wederkerigheid door bv een autistisch kind of een kind met een
verstandelijke beperking. Er kan een verstoorde ouder-kind relatie ontstaan door het gebrek aan
sensitiviteit en responsiviteit.
De glimlach
De glimlach wordt vaak gezien als een teken van tevredenheid. Baby’s lachen vooral naar bekende
voorwerpen en gezichten. Dit geeft de ouders een gevoel van exclusiviteit en versterkt de band met
het kind.
Angst voor vreemden en separatieangst
Na 7 maanden kunnen baby’s angst vertonen naar vreemde mensen en een vreemde omgeving. Dit
wordt ook wel ‘stranger anxiety’ of ‘stranger distress’ genoemd. Er zijn 6 factoren die invloed hebben
op de sterkte van de reactie van de baby’s op een vreemde:
1. De aan- of afwezigheid van moeder of andere verzorger
2. De mate van onbekendheid met de omgeving
3. Voorafgaande sociale ervaringen
4. De leeftijd van de vreemde
5. De abruptheid waarmee een vreemde de baby benadert
6. De mate van controle die de baby over de situatie heeft.