COLLEGE 1
HOOFDSTUK 1: WAT IS GEDRAG IN ORGANISATIES?
“Managers get things done through other people”
Functies:
- Planning
- Organizing
- Leading
- Controlling
Grootste overlap: belang van managen van mensen.
Succesvolle managers ipv gemiddelde managers: véél meer netwerken, veel minder traditioneel managen.
Echter! Effectieve managers: voornamelijk communiceren (en dus motiveren etc).
Intuïtie (onderbuik gevoel, gezond verstand, individuele observatie) is gebaseerd op wat je hebt meegemaakt.
Systematische studie (GIO) kijkt naar relaties, wetenschappelijk bewijs en voorspelt gedrag.
Hindsight Bias: gebeurtenissen in het verleden lijken simpel, begrijpelijk en voorspelbaar maar dat is veel
lastiger in de toekomst.
Evidence-Based Management (EBM) : het baseren van management beslissingen op het beste, beschikbare,
wetenschappelijke bewijs (kost VEEL tijd – balanceren met intuïtie)
Theorie (voor een hypothese, om iets beter te voorspellen, soort verhaaltje geïntegreerde set van principes)
hypotheses toetsing aanpassing theorieën
HOOFDSTUK 2: DIVERSITEIT IN ORGANISATIES
Surface-level diversiteit – verschillen in eigenschappen die makkelijk zichtbaar zijn, zoals geslacht, ras, leeftijd
etc.
Deep-level diversiteit – verschillen in normen en waarden, persoonlijkheid en werk voorkeuren die minder
makkelijk zichtbaar zijn.
Wat is de basis van individueel gedrag?
Ability (IQ, ofwel General Mental Ability (GMA)) sterkste voorspeller!
The Flynn effect: 3 IQ punten stijging per 10 jaar
Biografische eigenschappen (geslacht NIET, leeftijd NIET, ervaring WEL) (ras/religie/afkomst)
discriminatie komt veel voor
Leren & sturen
- Klassiek conditioneren – onbewust, denk aan experiment met hond kwijlen wanneer er vlees + bel
kwam, dus op een gegeven moment bij het horen van de bel ook gelijk kwijlen.
- Operant conditioneren – bewust/vrijwillig, denk aan experiment met rat op knopje drukken en dan
komt er voer (denk ook aan studenten, vrijwillig in college zaal voor toekomst)
- Social learning – leren door te observeren (perceptie)
Shaping:
, - Positive reinforcement – belonen
- Negative reinforcement – belonen door wegnemen van iets negatief (denk aan zeuren kamer
opruimen en zodra je klaar bent stoppen met zeuren)
- Punishment
- Extinction – negeren, denk aan negeren van mail van vraag met salarisverhoging
Diversiteit is goed want: meer informatie ter beschikking
Diversiteit is slecht want: stereotypering & discriminatie EN similarity-attraction: liefst met mensen die op je
lijken
Wat helpt?
- Team compositie individual differences (kijk naar de teamleden)
- Leiderschap & tijd
- Mindset
Diversity management – aantrekken, selecteren, ontwikkelen, en behouden van divers personeel. Hoe doe je
dit goed? Effectieve diversiteitsprogramma’s maken gebruik van:
- Benadrukken gelijkheid en eerlijkheid
- Leren managers de voordelen van divers personeel voor een diverse markt (grote afzetmarkt)
- Benadrukken persoonlijke ontwikkeling van alle werknemers waarbij verschillen in perspectieven
gezien worden als waardevol
COLLEGE 2
HOOFDSTUK 3: ATTITUDES
Attitude: een evaluatieve beweringen of oordelen (oftewel een oordel) over voorwerpen, mensen, of
gebeurtenissen (attitudes voorspellen je gedrag, NIET altijd). Dit maakt een attitude:
1. Mening of overtuiging
2. Emotie of gevoel
3. Een intentie om je op een bepaalde manier te gedragen ten opzichte van iemand of iets
Attitude leidt tot gedrag bij theory of planned behavior:
Modererende variablen hebben
invloed op de relatie tussen attitudes
en gedrag:
- Belang van de attitude
- Overeenkomst met gedrag
- Toegankelijkheid (perceptie)
- Sociale druk
- Persoonlijke ervaring
, Cognitive dissonance onprettig gevoel gedrag leidt tot een attitude je gaat je attitude veranderen
of gedrag rationaliseren (bijv je rookt en daardoor vind je roken toch niet meer zo slecht)
Redenen waarom attitude niet tot gedrag leidt:
- Impression management: je doet je anders voor, bijv bij sollicitatiegesprek
- Self-perception theory (Bem): mensen kijken naar hun eigen gedrag om hun attitude te bepalen (we
weten helemaal niet wat onze attitudes zijn, we handelen gewoon)
- Organizational roles (je gaat je gedragen naar de rol die je hebt)
Met attitude kan je gedrag van bijv. werknemers voorspellen en begrijpen.
Belangrijke werk attitudes:
- Job satisfaction (werk tevredenheid) uitkomsten hiervan:
1. Job performance
2. Organizitional Citizenship behavior (extra dingetjes als overwerken, iemand inwerken)
3. Klant tevredenheid
4. Verzuim (door kleine dingetjes sneller verzuimen, bijv door vertraging trein)
5. Turnover (tevreden werknemers gaan minder snel weg)
6. Workplave deviance (ontevreden werknemers gaan sneller stelen, te laat komen etc.)
7. Life satisfaction
Oorzaken van job satisfaction:
1. Uitdagend en plezierig werk
2. Persoonlijkheid
3. Salaris maar DEELS van invloed (te snel gewend aan hoog salaris adaptation-level phenomen.
Ook: social comparison)
- Job involvement: mate van identificatie met een baan, actieve deelname en belang vd prestatie
- Psychological Empowerment: overtuiging van de mate van invloed over de omgeving, eigen
competentie, autonomie en de mate waarin de baan betekenisvol is
- Organizational commitment mate van identificatie met een organisatie en haar doelen, wens om bij
organisatie te blijven.
1. Affective commitment (emotionele band)
2. Continuance commitment (hoeveel levert op om te blijven ipv vertrekken)
3. Normative commitment (de mate waarin je gevoel hebt dat je moet blijven, ethisch)
HOOFDSTUK 4: PERSOONLIJKHEID & WAARDEN
Persoonlijkheid = de som van het totaal aan manieren waarin een individu reageert op en interacteert met
anderen (hoef je niet lett. Te kennen) – bepaald door genen. Opvoeding weinig invloed op persoonlijkheid.
Personality Trait (karaktertrekken). Belangrijkste typologieën van persoonlijkheid:
- Myers-Briggs Type Indicator (MBTI) – Deze is ONZIN, KLOPT NIET!
- Big Five model:
1. Extraversion (sociaal, assertief en spraakzaam)
2. Agreeableness (warm, coöperatief, en vertrouwend)
3. Conscentiousness (verantwoordelijk, betrouwbaar, georganiseerd, en volhardend)
sterkste voorspeller voor prestaties op werkvloer, verstandigere keuzes in het leven
4. Emotional stability (kalm en vol zelfvertrouwen)