Bloemlezing
Historische letterkunde vwo6
Naam
Klas
Datum, Schooljaar …-…
Nederlands
Docent
Tekst 2: Louis Couperus – De binocle
Opdracht 1A
De daad van de hoofdpersoon wordt in verband gebracht met zijn karakter.
Zoek alle passages op waarin iets over zijn karakter wordt gezegd en noteer de
kernwoorden/kernzinnen met de regelnummers.
Gemarkeerd met licht grijs in de tekst.
- Fijne jongen
- Nerveus aangelegd
- Zachtzinnig trots op zijn tropisch bloed
- Weemoedige (droevige gedachten aan vroeger) eenzaamheid, periodieke
buien van melancholie
- Tevreden en zacht, stil blijmoedig
- Vreemde antipathieën en sympathieën
- Humoristisch
- Ondeugende nieuwsgierigheid
- Snelle keuzes maken (impulsief)
- Snel afgeleid
, - Moeilijk te bedwingen
- Obsessie om iets te doen
- Grote wilskracht
- Redelijkheid
- Gevoel van drang
- Onweerstaanbaar
- Worstelend met zichzelf
Opdracht 1B
Dit verhaal vertoont kenmerken van het impressionisme en naturalisme. Noem
deze, met voorbeelden uit de tekst.
Impressionistische literatuur kenmerkt zich door de weergave van een grote
hoeveelheid zinnelijke indrukken, in een poging bepaalde stemmingen weer te geven
(sfeer). Kenmerken van het taalgebruik van impressionistische schrijvers zijn: kwistig
gebruik van bijvoeglijke naamwoorden. Er is een weergave van zintuigelijke
waarnemingen (impressies). Niet weergeven van dé werkelijkheid, maar van de
werkelijkheid zoals die ervaren wordt.
- Ja zelfs zij, die dit wel konden doen, prefereerden vaak de vierde rang, en dit
boven de derde en de tweede, omdat men er zo uitstekend hoorde en zag,
zelfs al groef zich de afgrond der wijde zaal tussen die rang en het toneel.
- Het was een prachtige dag; de parken stonden in goudbladerendos; er dreef
een lieflijkheid om te leven door de wijde lucht en de jonge toerist, in zijn even
weemoedige eenzaamheid, was gelukkig door de mooie stad te dwalen, een
museum binnen te lopen, ergens te lunchen onder een Laube, bij het
zonnekabbelende water van de Elbe.
- Nu repte hij zich. Daar was de Opera, daar stroomde reeds het zwart-
silhouetterende publiek over het avondplein, de wijde, verlichte ingangen
binnen. Nerveus, hoewel hij wist, dat hij niet te laat was, repte hij zich. Wipte
luchtig de vele trappen op, tussen het moeizaam stijgen der anderen. En vond
spoedig zijn plaats, op de eerste rij. En zette zich, in blij vooruitzicht muziek te
genieten.
- Het leidde hem af: hij zag het programma fladderdalen en neerkomen op het
grijze, gekapte hoofd ener dame, wier hand het programma als een vogel nu
greep. Naast die dame zat een heer, met blinkend kale schedel.
- Diens schedel glom. Tussen de duizenden, dicht naast elkaar gezetene,
aandachtvolle silhouetten en gekapte vrouwehoofden en ook wel kaalhoofdige
mannekoppen, glom daar die verre schedel... Hij glom zo wat op drie-kwart
van de hellende afstand tussen vierde rang en lager toneel... Hij glom rond,
als een obsederende volle maan, verzonken tussen alle die omduisterde
gedaanten: vrome achterkoppen en roerloze ruggen van aandacht: hij glom
als een doelpunt, als een doelwit; hij glom wit; hij blonk...
- En brulde beneden, waar naast een duivegrijze dame een kaalschedelige
heer zat, een ander, een, schoon nooit gemikt of opgemerkt, noodlottig
getroffene, zijn leven uit, terwijl de hersens spatten.
Naturalisme= niet alleen beschrijven, maar vooral verklaren hoe het leven van
mensen geworden is tot hoe het is. Ook wordt alles zo realistisch mogelijk
geschreven. Erfelijke aanleg, milieu waarin men opgroeit/opvoeding, tijd waarin men
leeft. Fatalisme -> leer dat men geen enkele invloed heeft op zijn lot.